PREKEN UIT
GENESIS
OVER ABRAHAM,
LOT EN ISAAK
4.
Genesis 21 |
1
De eerste van de vijf
heeft als tekst Genesis 18:17-21. Voor de orde van eredienst worden hier enkele
suggesties vermeld. De psalmen en gezangen zijn, tenzij anders vermeld, uit het
Gereformeerd Kerkboek.
SCHRIFTLEZING:
Genesis 15
Aanvangslied:
Psalm 97:1,2
Na de
Tien Woorden: Psalm 97:3,5
Na
Schriftlezing: Psalm 105:5,6
Na de
preek: Psalm 96:2,5,7,8
Slotzang:
Liedboek 281:1-4
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Wij zijn vrienden van God! En weet u hoe we dat
geworden zijn? God heeft ons tot zijn vrienden gemaakt door met ons een verbond
te sluiten. God had daar natuurlijk wel zijn bedoeling mee: er zit een
Goddelijke bedoeling achter die vriendschap die God met ons gemaakt heeft. Dat
verbond of die vriendschap die God met ons heeft gemaakt, en waarvan onze doop
het teken en zegel is, is het resultaat van Gods verbond met zijn vriend
Abraham. U zult het dan ook wel met me eens zijn als ik zeg dat we de betekenis
van Gods verbond met ons kunnen opmaken uit wat die vriendschap indertijd voor
Abraham moet hebben betekend.
Ja, wat
betekende Gods verbond voor Abraham? Om dat in te zien moeten we ons even
realiseren wanneer precies God dat verbond, die vriendschap-relatie met Abraham
gemaakt heeft. Weet u wanneer? Het was direct nadat Abraham een oorlog gewonnen
had, die oorlog tegen Kedor Laomer en diens wereldrijk. Immers, het was direct
nadat Abraham het land Kanaän – met daarin ook die goddeloze steden Sodom en
Gomorra – had bevrijd uit de macht van de wereldrijken Elam en Babel dat
volgens Genesis 15:1 de HEER zich in een visioen aan Abraham vertoonde.
In dat
visioen beloofde de HEER aan Abraham een beloning voor de rol die hij dus had
gespeeld in de toenmalige internationale politiek, en voor zijn militaire
interventie in die buitenlandse invasie in het land Kanaän. Het was dus toen
dat God officieel Abraham tot zijn bondgenoot maakte, door die ceremoniële
verbondssluiting waarbij de HEER midden tussen die in twee helften verdeelde
dierenoffers doorging. Na zijn rol in de internationale politiek dus!
En wat
blijkt uit het verslag van die ceremonie? Daaruit blijkt weer dat Gods aan
Abraham gegeven beloften alles te maken hebben met de internationale politiek,
en ook met de rol die het latere Israël, het nageslacht van Abraham dus, daarin
spelen zal. Alleen gaat het dan over een ander wereldrijk, namelijk Egypte, dat
God later ook over dat land zijn oordeel zal laten gaan. En behalve Egypte
worden er ook andere volken genoemd, de inwoners van het land Kanaän die hier
eerst met de naam Amorieten worden aangeduid, en daarna met de namen van 10
verschillende stammen. En nu is Gods belofte in deze internationale context zo
geformuleerd, dat de HEER het land Kanaän aan Abrahams nakomelingen geven zal,
wanneer de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten vol zal zijn geworden.
Ook de
inwoners van Sodom en Gomorra behoorden tot die goddeloze Amorieten; en hun
goddeloosheid liep inderdaad toen al de spuigaten uit. Zo lezen we het al in
Genesis 13:13 waar staat: "De mannen van Sodom nu waren zeer slecht en
zondig tegenover de HEER". Ja, en toch heeft Abraham ook die wel heel
goddeloze inwoners van Sodom bevrijd; en het was dus ook daarvoor dat God aan
Abraham een grote beloning beloofde.
En nu
lezen we in onze tekst dat de HEER aan zijn vriend Abraham, zijn bondgenoot
gaat vertellen wat Hij van plan is te doen met die twee staatstaken Sodom en
Gomorra. En daaruit blijkt ook duidelijk wat het voor onze plaats en taak in
deze wereld betekent om een vriend en bondgenoot van God te zijn
Ik verkondig u
WAAROM DE HEER AAN ABRAHAM VERTELT WAT HIJ GAAT
DOEN MET SODOM EN GOMORRA.
Dat doet de HEER
1. VANWEGE ABRAHAMS POSITIE ONDER DE VOLKEN (verzen 17‑18)
2. MET HET OOG OP ABRAHAMS TAAK JEGENS HET VOLK ISRAËL (vers 19)
3. OM ABRAHAM TE LEREN DAT GOD ZICH BEKOMMERT OM IEDER VOLK (verzen 20‑21)
1. God vertelt Abraham wat Hij gaat doen met Sodom
en Gomorra vanwege Abrahams positie onder de volken. Dat is namelijk wat we
lezen in de verzen 17 en 18 waar staat: "En de HEER dacht: Zou Ik voor
Abraham verbergen wat ik ga doen? Abraham immers zal voorzeker tot een groot en
machtig volk worden en met hem zullen alle volken der aarde gezegend
worden".
De reden
is dan ook, dat uit Abraham het volk Israël zal voortkomen, en vervolgens uit
Israël de beloofde Messias Jezus Christus geboren zal worden met Wie alle
volken der aarde gezegend zullen worden. Het is daarom dat God toen aan Abraham
het oordeel bekend maakte dat Hij ging brengen over Sodom en Gomorra, waarvan
de bevolking immers ook tot de volken van deze wereld behoorde.
Gemeente,
dat betekent het dus, als je een vriend van God bent, een bondgenoot van de
HEER zoals Abraham toen was. Dan word je door God zelf betrokken bij wat er
gebeurt in en met de wereld waarin je leeft; dan ben je en dan word je vanzelf
betrokken bij alles wat er om je heen gaande is.
Misschien
denkt iemand nu, ja, maar wacht eens even, in dit geval was Abraham een
belanghebbende. Sodom en Gomorra hoorden immers bij het land dat God beloofd
had te geven aan Abraham en zijn nakomelingen. Het was een deel van de hem
beloofde erfenis wat God nu van plan was om te vernietigen.
Geen
wonder dus dat de HEER Abraham daar eerst van op de hoogte stelt. Maar daar kun
je dan toch niet zomaar uit afleiden dat ook wij vandaag, net als Abraham toen,
betrokken zijn bij wat er gaande is in de wereld waarin wij vandaag leven, en
dat wij ons dus ook moeten laten betrekken bij wat God met onze hedendaagse
wereld van plan is. Nee toch?
Ja,
Abraham, die had politieke en economische belangen in dat land, het hem
beloofde land Kanaän; maar wat ons vandaag betreft, wij worden toch alleen maar
gezegend in onze geloofsverbondenheid met Jezus Christus. Wij behoren toch
immers bij de kerk van het Nieuwe Testament. Dan hebben wij toch geen politieke
en economische belangen die ons bij deze wereld betrokken houden. Wij delen
toch alleen maar in de geestelijke zegen van Jezus Christus; het gaat nu toch
alleen maar om het behoud van onze ziel.
Maar weet
u, als we inderdaad zo zouden redeneren – en helaas, er zijn veel christenen
die er zo over denken of in ieder geval zo leven – , maar dan lezen we toch wel
over iets heel belangrijks in onze tekst heen. Het is immers volgens onze tekst
niet zo dat Abraham door God bij zijn plannen betrekken wordt omdat het land
Kanaän aan hem beloofd is. O nee! Trouwens, het is nog niet eens zijn land
waarover hij als koning kan regeren.
Als het
alleen maar om Kanaän ging, dan zou er meer reden zijn geweest voor God om
koning Melchizedek, die toch ook een gelovige was, van zijn plannen op de
hoogte te stellen; want die was toen al een belangrijke koning in dat land.
Abraham was toen nog geen koning in Kanaän, en hij was er ook niet een
priester. Nu, dan klemt weer de vraag: waarom Melchizedek niet in plaats van
Abraham? Want van hem staat in hoofdstuk 14 dat hij daar in Kanaän ook een
priester was van God.
Maar
waarom was het juist Abraham die door God betrokken werd bij zijn plannen? Weet
u waarom? Het was omdat de HEER met Abraham een verbond had gemaakt met niet
alleen de belofte dat in de toekomst koningen en priesters uit hem zouden
voortkomen, maar een verbond waarin God Abraham toen al een profeet had
gemaakt. Een vriend van God zijn in het verbond dat Hij met ons heeft gemaakt,
het betekent in de eerste plaats dat we geroepen worden om profeten te zijn.
En wat
betekent het profeten te zijn? Profeten zijn mensen die het Woord van God
ontvangen dat niet alleen zegt hoe we van de eeuwige dood gered kunnen worden,
maar dat tegelijk ook spreekt over Gods plannen met zijn hele door Hem
geschapen wereld, met alle volken en landen en steden daarin. Zo spreekt
bijvoorbeeld ook de profeet Amos er over, ik lees het u voor uit Amos 3, de
verzen 7-9: "Voorzeker, God de HEER doet geen ding, of Hij openbaart zijn
raad aan zijn knechten, de profeten... De HEER heeft gesproken, – wie zou niet
profeteren?" En dan volgt er een voorbeeld daarvan met betrekking tot de
situatie in Amos' tijd: "Doet het horen op de burchten in Asdod en op de
burchten in het land Egypte". Met andere woorden, doet het horen, ook in
de politiek, zelfs in de internationale politiek.
De eerste
roeping van de gelovigen is dan ook om in de wereld waarin we leven te
profeteren. En hoe doe je dat: profeteren? Dan spreek je over de zegen die er
is in Jezus Christus, niet alleen voor jezelf en voor anderen persoonlijk (dat
ook natuurlijk), maar ook voor het volksleven en de politiek; dan wil je ook de
plaats waar je woont en het Nederlandse volk daarmee bereiken; en met het oog
daarop ook, als ze niet luisteren, Gods oordeel over de volken en hun landen en
steden verkondigen. Of het effect heeft of niet!
Ja, dat
is de roeping van ieder die christen heet, die een vriend is van de HEER in
zijn verbond met ons. Dat is zo, vanwege Gods belofte aan Abraham dat uit hem
een heel volk zou voortkomen. Het ging de HEER maar niet alleen om Abrahams
persoonlijk behoud van de eeuwige dood, maar dat er een heel volk zou komen met
als eerste taak een profetisch volk te zijn. En op zijn beurt moest dat volk
dan weer een zegen zijn voor alle andere volken, door ook die bekend te maken
met Gods rechtvaardigheid en genade, en ook die volken en hun regeringen op te
roepen God de eer te bewijzen die Hem toekomt. Of het effect heeft of niet!
2. In de tweede plaats vertelt de HEER aan Abraham
wat Hij van plan is te doen met Sodom en Gomorra, met het oog op Abrahams taak
ten opzichte van het uit hem voortkomende volk Israël.
Dat
blijkt namelijk uit wat God in vers 19 over Abraham dacht: "want Ik heb
hem gekend (dat is: als mijn vriend erkend), opdat hij gebieden zou, dat zijn
zonen en zijn huis na hem de weg van de HEER zouden bewaren door gerechtigheid
en recht te doen, opdat de HEER aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken
heeft.
Waar dit
op neer komt is dit. God heeft aan Abraham verteld wat Hij gaat doen met Sodom
en Gomorra, opdat Abraham als een profeet ook zijn kinderen over Gods handelen
met de volken zal onderrichten. De bedoeling daarvan is in de eerste plaats dat
Israël niet de goddeloze praktijken van de ongelovige wereld zal navolgen en zo
hetzelfde oordeel ondergaan. Daarom zal daar ook altijd de Dode Zee liggen als
een blijvende herinnering aan Gods oordeel over Sodom en Gomorra. Het volk
Israël moet leren om op de weg van de HEER te blijven gaan door gerechtigheid
te doen, door het recht van God te handhaven.
Maar
daarin gaat het maar niet om henzelf, dat het hun maar goed mag gaan en zij
behouden mogen worden van Gods oordelen over de zonde. Nee, de bedoeling van
dat onderwijs door Abraham en de geslachten na hem is in de tweede plaats dit:
"dat de HEER aan Abraham vervullen mag wat Hij over hem gesproken
heeft". Met andere woorden, Israël moet rechtvaardig handelen en het recht
van de HEER handhaven, opdat in die weg de beloofde Messias Jezus Christus
geboren zal worden, en zo de zegen van Abraham in Jezus Christus weer zal
uitgaan tot alle volken. En wat betekent dit nu voor ons vandaag die, als we in
Christus geloven, ons ook kinderen van Abraham mogen weten? Het betekent dat
wij er maar niet zijn tot ons eigen heil en om zelf veilig bewaard te blijven.
Nee, wij bestaan als kerk en worden ook als burgers van Nederland door de HEER
in stand gehouden met het oog op de hele door God geschapen wereld, met alle
volken en landen en steden daarin, zelfs als ze net zo slecht en goddeloos
geworden zijn als indertijd Sodom en Gomorra. Want zelfs toen heeft God maar
niet besloten om zulke steden met haar inwoners zonder meer door het oordeel te
vernietigen.
Oh nee!
3. Want God vertelt in de derde plaats aan Abraham
wat Hij gaat doen met Sodom en Gomorra, om Abraham te leren dat God zich
bekommert om ieder volk en elke stad.
Dit lezen
we namelijk in de verzen 20 en 21: "Daarop zei de HEER: 'Het geroep over
Sodom en Gomorra is voorwaar groot, en haar zonde is voorwaar zeer zwaar. Ik
wil nederdalen om te zien, of zij inderdaad gedaan hebben naar het geroep, dat
tot Mij gekomen is, of niet: Ik wil het weten".
Nu, dat
klinkt wel heel vreemd wat we hier horen. God is toch 'alwetend' en 'overal
tegenwoordig'? Ja, dat is zo. Natuurlijk had God best in de hemel kunnen
blijven, en direct vanuit de hemel zijn oordeel over Sodom en Gomorra kunnen
voltrekken, in plaats van eerst neer te komen om te onderzoeken en te
controleren of wat er over de immorele en goddeloze situatie in Sodom en Gomorra
gezegd en geklaagd werd wel echt waar was.
Natuurlijk,
daar was God echt wel alwetend en machtig genoeg voor. Maar weet u, onze God,
de Schepper van hemel en aarde, is niet een onbewogen en ijzeren noodlot; nee,
Hij is de levende God in wie rechtvaardigheid en genade samen gaan. Hij is
dezelfde God die later zo duidelijk heeft laten zien hoe Hij zich ook
bekommerde om het goddeloze Nineveh, toen Hij zijn profeet daarheen stuurde om
Nineveh nog tot bekering op te roepen zodat Hij haar niet zou hoeven te vernietigen.
Maar de
profeet Jona weigerde eenmaal en andermaal zijn profetische taak uit te voeren,
en toonde zo hoe onbarmhartig hij was. Toen zei God (Jona 4:11): "Zou ik
Nineveh niet sparen, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend
mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun
linkerhand, benevens veel vee?"Zou de HEER zich dan zo ook niet bekommeren
om alle andere steden en landen en volken? Zeker als ze zich nog bekeren zoals
Nineveh inderdaad deed? Nee, het was waarschijnlijk niet een bekering tot het
eeuwige leven; maar het was toch wel een nationale, een volksbekering, en dus
tot eer van God.
Kijk, zo
toonde God ook toen al hoe Hij zich bekommerde om Sodom en Gomorra, die toch
wel heel goddeloze steden. God vertelde Abraham dat Hij eerst nog zou
onderzoeken of het echt wel zo erg was. Want zo niet, als de klachten die Ik
gehoord heb, bijvoorbeeld in de gebeden van de rechtvaardige Lot, overdreven
blijken te zijn, nu, dan weet Ik dat Ik mijn plan niet hoe uit te voeren. Ik
wil het weten!
Zou
datzelfde ook niet van onze regering en van Nederland kunnen gelden?
Hoewel
God duidelijk aan Abraham laat horen hoe Hij zich om Sodom en Gomorra bekommert
hoeft Abraham niet, zoals later Jona wel, er op uit. In dit geval gaan de twee
mannen, of liever de twee engelen die bij de HEER waren, naar Sodom en Gomorra
(vers 22a). Maar dan is er nog wel iets anders dat ook tot Abrahams roeping als
een profeet behoort: hij kan barmhartigheid tonen door te pleiten bij God voor het
behoud van Sodom en Gomorra.
Abraham
is begonnen met oorlog te voeren, onder andere om Sodom en Gomorra hun
politieke vrijheid terug te geven (zie hoofdstuk 14); en nu doet Abraham
voorbede voor die steden. Ja, Abraham bidt voor die steden, niet alleen maar
voor Lot en zijn gezin. Hij had ook alleen voor hen kunnen bidden dat God hen
redden zou voordat het oordeel losbarstte. En God kon dat inderdaad ook doen,
dat is kort daarna wel gebleken. Maar daarvoor bad Abraham niet allereerst,
maar voor die steden. Immers, waarom vertelde de HEER dit alles? Dat deed God,
opdat niet alleen Abraham toen, maar ook het latere volk Israël, en nog weer
later wij, in onze tijd, zullen bidden voor de wereld, voor andere landen en
volken, en ook voor ons eigen land en volk
God
vertelde dit alles aan Abraham, opdat ook wij vandaag de wereld niet aan haar
eigen lot zullen overlaten, omdat ze nu eenmaal te goddeloos geworden is om ons
nog om haar te bekommeren. Vandaar dat de apostel Paulus schreef aan Timotheüs
(1 Tim. 2:1-4): "Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden
en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle
hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle
godsvrucht en waardigheid. Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, die
wil, dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid
komen".
Vandaar
dat ook Israël al werd opgeroepen in Psalm 96:2 (Geref. Kerkboek): "Leer
ieder volk zijn glorie prijzen, leer al de naties eer bewijzen aan Hem die
wonderen volbracht. Groot is de HEER, geducht in kracht".
Broeders
en zusters, ziet ook u uw roeping in deze wereld, in ons eigen land, en ook
hier in uw woonplaats? Uw persoonlijke roeping, uw kerkelijke taak, en ook uw
politieke verantwoordelijkheid? Dan kunnen we inderdaad als vrienden van God in
zijn verbond met ons ook instemmen met en AMEN zeggen op de voorbeden van
Abraham en Israël en Paulus, en die ook navolgen in onze tijd en onze situatie.
AMEN
2
De tweede van de vijf
heeft als tekst Genesis 19:29. Voor de orde van eredienst worden hier enkele
suggesties vermeld. De psalmen en gezangen zijn, tenzij anders vermeld, uit het
Gereformeerd Kerkboek.
1e SCHRIFTLEZING: Lucas 17:20-30
2e SCHRIFTLEZING: Genesis 18:16-19:29
Aanvangslied:
Psalm 99:1,2
Na de
Tien Woorden: Psalm 99:8
Na 1e
Schriftlezing: Gezang 36:3
Na 2e
Schriftlezing: Psalm 75:2-5
Na de
preek: Psalm 47:1,4
Slotzang:
Liedboek 288:1,2,3,8
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,
We leven in een wereld die meer en meer gaat lijken
op het vroegere Sodom en Gomorra. En dus gaat meer en meer de vraag klemmen
wanneer het Koninkrijk van God, voor de komst waarvan we regelmatig in het onze
Vader bidden, er ook werkelijk zal zijn. Er zijn nogal wat christenen die
denken dat het nog helemaal komen moet. Maar als het eenmaal komt, binnenkort
waarschijnlijk, dan zal het gedurende 1000 jaren hier op aarde aanwezig
blijven.
De komst
van dat 1000-jarige koninkrijk zal aan de ene kant worden voorafgegaan door de
plotselinge opname in de hemel van alle gelovigen die tot de christelijke kerk
behoren (er zijn zelfs Amerikaanse romans daarover geschreven); anderzijds zal
er een massale bekering van de Joden plaats vinden, met als gevolg het herstel
van het volk Israël in het Midden-Oosten (zo bijvoorbeeld Christenen voor
Israël). En dat zou dan het begin zijn van het 1000-jarige koninkrijk van God
hier op aarde. De goddelozen in deze wereld worden dan vernietigd, net zoals
indertijd Sodom en Gomorra van de aardbodem zijn weggevaagd.
Als deze
redenering inderdaad waar zou zijn dan zouden we dus nu nog niet kunnen spreken
over Gods Koninkrijk als reeds aanwezig in deze wereld. Dan kunnen we dus nu
ook nog niets doen in Gods Koninkrijk. Dan is er alleen werk te doen in en voor
de kerk, en eventueel ook alvast voor de staat Israel, om dat voor te bereiden
voor het 1000-jarig rijk, bijvoorbeeld door zoveel mogelijk Joden te helpen om
naar Israel te emigreren. Maar als Christenen betrokken zijn met andere zaken
in deze wereld, met de politiek bijvoorbeeld, dat is dan alleen iets
toekomstigs. De enige roeping die we in dat opzicht vandaag al zouden hebben
bestaat dan in het waarschuwen voor Gods komende oordeel.
En ja,
gemeente, is dat niet zo? Immers, wat zien we van Gods Koninkrijk in onze
hedendaagse wereld? We leven inderdaad in een wereld die meer en meer gaat
lijken op het vroegere Sodom en Gomorra. Het 'zinloos' geweld, de seks
exploitatie, de onnatuurlijke immoraliteit, ja de hele mentaliteit die
indertijd kenmerkend was voor Sodom en Gomorra wordt meer en meer 'normaal' in
onze maatschappij.
Ik zeg
'normaal', omdat het niet meer gezien wordt als overtreding van Gods wetten,
overtredingen waarvoor onze menselijke zwakheid dan als verontschuldiging kan
worden aangevoerd. Nee, het wordt meer en meer 'normaal'. Zelfs kerken en
theologen verdedigen allerlei in de Bijbel veroordeelde immorele handelingen
als goed en acceptabel.
Daarom,
wordt het niet al maar duidelijker dat deze wereld aan Satan toebehoort, en dat
wij als christenen ons maar niet moeten laten betrekken bij de politiek
bijvoorbeeld, als zijnde een zaak van deze onder Gods oordeel liggende wereld?
Het is toch wel duidelijk dat Gods Koninkrijk er nog helemaal niet is, en dat
er dus ook nog geen Koninkrijkswerk door ons gedaan kan worden?
Maar
wacht eens even? Wat hebben we zojuist gelezen in Lucas 17:20 en 21? "En
op de vraag van de Farizeeën wanneer het Koninkrijk van God komen zou
antwoordde Hij (onze Heer) hun en zei: 'Het Koninkrijk van God komt niet zo dat
het te berekenen is ... Want zie, het Koninkrijk van God is bij u". Onze
Heer is zelf de Koning; daarom, waar Hij is, en waar zijn dienaren zijn om het
Koninkrijk van God te proclameren, daar is het Koninkrijk!
Alleen
maar, dat betekent niet dat het altijd zichtbaar zal zijn op aarde. Want de
Heer voegde er voor zijn discipelen aan toe (vs 22): "Er zullen dagen
komen, dat u zult begeren één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u
die niet zult zien". Want, (vs 25): "eerst moet Hij veel lijden en
verworpen worden door dit geslacht". De situatie zal net zo zijn (vs 28)
"als het geschiedde in de dagen van Lot; zij aten, zij dronken, zij
kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden", met andere woorden,
het draaide allemaal om de economie en het consumeren, en God werd nergens bij
genoemd en nergens in gekend.
Er zal
dus bij tijden niet veel te zien zijn van Gods Koninkrijk; maar dat betekent
niet dat het er dus niet is, en dat de gelovigen dus niet betrokken zijn bij
wat er omgaat in de wereld.
Nee, want vanuit onze tekst mag ik u nu
verkondigen
ONZE GOD DIE, ALS DE KONING EN RECHTER VAN DE HELE
AARDE, RECHT DOET OP AARDE.
Dit is duidelijk zichtbaar in
1. DE VERNIETIGING VAN SODOM EN GOMORRA
toen zij de rechtvaardige Lot
verwierpen
2. DE REDDING VAN LOT
dank zij Abrahams voorbede
1. De twee engelen gingen naar Sodom om te zien of
de situatie inderdaad zo slecht was als in het klagen bij God over Sodom en
Gomorra was gezegd. Daar kwamen ze 's avonds aan bij de stadspoort. En daar, in
de poort, zat ook Lot.
Men was
gewoon als vooraanstaande burgers van de stad daar samen te komen, om politieke
zaken te bespreken, maar verder ook om daar gezellig wat met elkaar te praten.
Ook werden daar in de poort rechtszittingen gehouden, en zaken gedaan. Kortom,
dat was de plaats waar de burgerij betreffende publieke zaken behandeld werden.
Het feit
dus dat ook Lot daar in de poort zat betekent dat ook hij betrokken was bij de
politiek en het rechtsbestel van de stad en haar burgerij. Dit betekent echter
niet dat hij al zulke zaken als neutraal beschouwde, dingen waar zijn geloof in
de HEER buiten stond. O nee, want in het Nieuwe Testament, in 2 Petrus 2:7 en
8, lezen we het volgende getuigenis aangaande Lot: "de rechtvaardige Lot,
die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel van die zedelozen ... want
deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige
ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande
werken ...".
Nu zegt
Petrus wel niet net zoveel woorden dat Lot ook zijn protesten liet horen – er
staat alleen dat hij hun tegen alle wet ingaande werken zag en hoorde; en dus
konden we de indruk krijgen dat Lot niet zijn roeping zo actief en openlijk
heeft vervuld als hij had moeten doen. Maar laten we toch maar heel voorzichtig
zijn met zon oordeel. Want in de eerste
plaats, Petrus noemt hem in dit korte citaat tot drie keer toe rechtvaardig,
zonder hem te bekritiseren. En in de tweede plaats, Lot heeft die twee engelen,
nog voordat hij ze als engelen had herkend, dus zonder het te weten (cf.
Hebreeën 13:2!), direct gastvrij in zijn huis opgenomen. En door deze
vreemdelingen onmiddellijk voor de nacht uit te nodigen gaf Lot ook een
voorbeeld aan de anderen die bij hem in de poort zaten.
Die twee
mannen bedankten echter voor de uitnodiging, want ze zeiden: nee, we zullen de
nacht op het plein doorbrengen. Gezien het klimaat in die streek was dat ook
heel goed mogelijk; er werd vaak zo buiten gekampeerd. Maar bovendien, zo zouden
ze gelijk een goede gelegenheid hebben om uit te vinden wat voor soort
nachtleven er in die stad te beleven was.
Nu, daar
wist Lot genoeg over, van het nachtleven daar, en dat was voor hem temeer een
reden om er op aan te dringen dat ze toch met hem mee zouden gaan. De andere
mensen in de poort konden dit allemaal aanhoren, en wat Lot deed was voorzeker
niet naar hun zin; want door die mannen in huis te nodigen maakte Lot het hun
moeilijk die mannen te beroven en te mishandelen.
Lot nam dan
ook een groot risico door zo openlijk in te gaan tegen de zondige begeerten van
zijn medeburgers. Dat werd dan ook al gauw duidelijk. Een grote menigte
omsingelde het huis van Lot, en ze eisten dat Lot alsnog die mannen op straat
zou zetten, zodat ze hen konden grijpen en seksueel misbruiken.
Maar Lot
gaf hun niet hun zin. Niet alleen bleef hij bij de aan zijn gasten geboden
gastvrijheid, maar zodoende kwam hij ook op voor de mensenrechten van deze
mannen; zo verdedigde hij ook de politieke rechten op bescherming waarop deze
vreemdelingen aanspraak konden maken. Lot ging daarbij zelfs zo ver dat hij,
liever dan hun rechten als vreemdelingen te schenden door hen aan die wetteloze
bende over te leveren, probeerde die tevreden te stellen door hun zijn dochters
aan te bieden.
Nu is dit
natuurlijk voor ons totaal onbegrijpelijk, iets dat hij nooit had mogen doen.
Het is mogelijk dat Lot overwoog dat de verloofden van zijn dochters, die er
ook bij waren (zie 19:4), de meisjes wel uit hun handen redden zouden; hoewel,
dan nog! Maar in elk geval blijkt hier uit dat Lot koste wat het kost deze
uiterste schanddaad wilde voorkomen dat deze vreemdelingen werden verkracht en
mishandeld als uitschot zonder enige wettelijke bescherming.
Het was
dan ook in zijn politieke verantwoordelijkheid als een leidinggevend burger,
zoiets als wat wij een gemeenteraadslid noemen, dat Lot hier optreedt en
probeert de wet van de stad te handhaven, en daarmee ook de universele voor
iedereen geldende wet van God.
Nu, zijn
medeburgers en mederaadsleden hebben dat heel goed begrepen, dat blijkt uit wat
ze elkaar toeriepen: Weg met hem; die kerel is hier als vreemdeling komen
vertoeven om ons eens even de wet te stellen. Maar nou zullen we hem krijgen!
Ja inderdaad, Lot heeft kennelijk al gedurende een hele tijd geprobeerd hun
wetteloze optreden binnen de perken te houden; maar nu willen ze hem niet
langer als een rechter en handhaver van de wet in hun midden erkennen. En als
dan ook die twee engelen daar niet geweest waren om Lot naar binnen te trekken
en die mannen van Sodom met blindheid te slaan zodat die de ingang van het huis
niet konden vinden, dan was het hiermee met Lot gedaan.
Gemeente,
Lot was de enige rechtvaardige daar in Sodom, en de inwoners van Sodom hebben
nu duidelijk de maat van hun ongerechtigheid vol gemaakt door Lot zo vanwege
zijn rechtvaardig zijn te verachten en te verwerpen.
Het stond
nu duidelijk vast, onder twee hemelse getuigen, dat God als de Rechter van heel
de aarde, het recht had om deze steden van de aarde weg te vagen. Het was niet
alleen maar vanwege hun goddeloosheid, hoe erg die ook was; maar het was omdat
hun goddeloosheid nu tot een zodanig hoogtepunt gekomen was, dat ze ijskoud ook
dit christelijk-politieke optreden van Lot op een zodanige manier verachtten en
verwierpen, dat ze, door hem nu ook persoonlijk aan te vallen om hem uit de weg
te ruimen, ook de laatste herinnering aan Gods universele wet uit het publieke
leven lieten verdwijnen.
Ja, Lot
was de enige rechtvaardige die in Sodom was overgebleven. Want zelfs zijn vrouw
zat al meer vast aan het leven in Sodom, dan dat ze zich vast hield aan de
reddende hand van God. En ook Lots dochters, dat is later wel gebleken uit hun
seksueel misbruiken van hun vader in zijn slaap, waren in hun denken en doen
volledig door Sodoms immorele klimaat beïnvloed. Ze hadden zich trouwens ook al
verloofd met ongelovige jongens uit Sodom die, toen Lot hen waarschuwde voor
het komende oordeel, hem gewoon uitlachten en zeiden: dat is toch gekheid!
Zo ging
het dus, toen God tenslotte de steden van die Streek verwoestte. God keerde de
steden om waarin Lot gewoond had, waarin dus tot op die laatste ogenblikken de
rechtvaardige burger en het trouwe raadslid Lot in woord en daad was opgekomen
voor de universele wet van het Koninkrijk van God.
Er was
dan ook geen enkele verontschuldiging voor die steden meer mogelijk; de Rechter
en Koning van de hele aarde handelde hier op aarde rechtvaardig, toen Hij de
steden waarin Lot gewoond had verwoestte.
2. Maar, zo lezen we in vers 29, toen God de
steden van de Streek verwoestte, gedacht God Abraham. Dat is wat ik u in de
tweede plaats verkondigen mag: God, de Koning en Rechter van de hele aarde,
doet recht op aarde door Lot te redden vanwege Abrahams voorbede.
We hebben
Abrahams voorbede gelezen in hoofdstuk 18. Wat was dat voor een soort voorbede
en tussenbeide komen?
We zouden
verwacht hebben – want zo zouden wij het waarschijnlijk doen, en in elk geval
wordt het zo vaak gedaan door veel christenen – ; wij zouden verwacht hebben
dat Abraham de God van het Verbond met zijn kerk, Jahweh (HEER met
hoofdletters) zou hebben gebeden om in elk geval Lot en zijn gezin te sparen.
Bidden wij niet ook zo in onze tijd voor onze broederschap in de wereld? Dan
bidden we voor de christenen in Irak, en in Iran en Saoedi-Arabië, en in China
en Noord-Korea bijvoorbeeld, maar bidden wij ook en zelfs in de eerste plaats
voor Iran en China en Noord-Korea en Saoedi-Arabië zelf?
We bidden
voor de kerk in deze wereld, maar bidden we ook voor de wereld zelf, en dat nog
wel in de eerste plaats? En als we al onze stem laten horen in het openbare
leven, bijvoorbeeld in de politiek, doen we het dan niet vaak in de eerste
plaats opdat er aan ons, christenen, recht gedaan zal worden? Om maar iets te
noemen, ten aanzien van het onderwijs, dat bijvoorbeeld vooraan op onze agenda
staat dat onze christelijke scholen niet gedwongen zullen worden tot samengaan
met openbare scholen, of in elk geval niet tot het aanvaarden van hen die leven
in strijd met onze grondslag?
Maar
laten we er dan nu eens op letten hoe Abraham voorbede deed. Hij spreekt God
hier niet alleen aan als de God van het Verbond met zijn kerk, maar heel
specifiek als de Rechter van de hele aarde (vs 25)! En dan bidt Abraham niet of
God toch in elk geval de rechtvaardigen, Lot met zijn gezin, sparen zal, en
hoeveel meer rechtvaardigen er eventueel nog zouden zijn, 50,45,40,30,20, 10
misschien. Nee, Abraham bidt dat God, terwille van zelfs maar 10
rechtvaardigen, die steden
sparen wil!!
Abraham
overweegt zelfs niet dat een vernietiging van een deel van de Kanaänieten de
mogelijkheid voor zijn nakomelingen om hun land te beërven al wat dichterbij
brengt. Wat Abraham hier doet, gemeente, is dit. Hij bidt maar niet alleen en
in de eerste plaats ten bate van de kerk tot zijn Verbondsgod, als de HEER van
de kerk. Nee, hij komt nu met zijn voorbede tussenbeide, net zoals hij eerder
met zijn leger tussenbeide kwam toen hij Sodom en Gomorra bevrijdde uit de
macht van koning Kedor Laomer. Ook met zijn voorbede tot de Rechter van de hele
aarde is Abraham tussenbeide gekomen in de politieke situatie in het land
Kanaän.
Abraham
bidt in de zaken van Gods Koninkrijk, het is het doen van Koninkrijkswerk
middenin deze wereld, en tot heil van de wereld. En het was dan ook als de
Rechter van de hele aarde, de universele Rechter en Koning, dat God Abrahams
gebed gedacht. Want er staat niet: de HEER, Jahweh, verwoestte die steden en
gedacht Abraham, maar: GOD
verwoestte die steden en gedacht Abraham!
God
gedacht Abraham. Nee, dat betekent niet dat die steden alsnog werden gespaard.
Dat begreep Abraham al voordat ze werden verwoest: er waren immers zelfs geen
10 rechtvaardigen daar. Lot was de enige! Niettemin gedacht God Abraham
die immers ook dit in zijn gebed had gezegd: 'Zult U dan de rechtvaardige met
de goddeloze verdelgen?' (18:23). En dus 'leidde God Lot uit het midden van de
omkering van de steden waarin Lot gewoond had'. Het was in de weg van Abrahams
voorbede voor de wereld dat God Lot heeft gered.Eens zal onze Heer Jezus
Christus komen als de Rechter van de hele aarde, om in het laatste oordeel deze
hele aarde door vuur te laten vergaan en zo te reinigen en te vernieuwen; want
de wereld is bezig de maat van haar goddeloosheid vol te maken.
Die twee
engelen verlieten Sodom samen met Lot, voordat Sodom verwoest werd. Maar onze
Heer Jezus Christus heeft, voordat Hij deze aarde verliet om als haar Rechter
terug te keren, zijn eigen leven in de dood gegeven; Hij heeft zichzelf laten
grijpen en misbruiken en mishandelen en doden, in onze plaats. Zo heeft Hij ons
gered!
Broeders
en zusters, ziet u dan nu uw roeping in deze wereld? Het is onze roeping in
deze wereld uit te komen voor de eer en het Koningschap van onze Heer! Het is
onze roeping voor de wereld te bidden, en ook, haar terug te roepen tot
gehoorzaamheid aan de voor de hele wereld geldende universele wet van de
Rechter van de hele aarde, tot eer van God de Schepper.
Wie weet
kan het laatste oordeel nog worden uitgesteld, en het heden der genade
verlengd. Wij weten immers dat het is door onze Redder en Verlosser, dat God
alle dingen regeert?
AMEN
3
De derde van de vijf
heeft als tekst Genesis 20 en 21:1. Voor de orde van eredienst worden hier
enkele suggesties vermeld. De psalmen en gezangen zijn, tenzij anders vermeld,
uit het Gereformeerd Kerkboek.
SCHRIFTLEZING:
Genesis 12:10-20
Aanvangslied:
Psalm 111:1,3
Na de
Tien Woorden: Psalm 111:5,6
Na
Schriftlezing: Psalm 105:7,21
Na de
preek: Psalm 47:4
Slotzang:
Liedboek 429:1-3
Geliefde gemeente
van onze Heer Jezus Christus,
Mensen gaan soms van
het ene uiterste naar het andere. Ook bij kerkmensen gebeurt dat wel. Het ene moment
zijn sommigen ten hemel juichend, het andere ogenblik zijn ze tot in hun ziel
bedroefd. Hun wisselende stemmingen en omstandigheden zijn daar meestal debet
aan.
Om een voorbeeld te geven, er zijn er die
met enthousiasme openbare belijdenis van hun geloof doen, maar een korte tijd
later kan niemand meer zien dat hij of zij een christen is, bijvoorbeeld
vanwege slordigheid in het geloof, of een teleurstellende ervaring in het
persoonlijke leven, of in het kerkelijke leven.
Maar als ze net geloofsbelijdenis gedaan
hebben, dan hebben ze de wil en de moed om ook in het publiek te getuigen van
Gods Woord en zijn Koninkrijk. Dan weten ze zich zeker van Gods beloften en
zijn ze zich heel sterk bewust van hun christelijke roeping in de wereld en de
maatschappij waarin ze zich bevinden.
Dat is met name altijd weer kenmerkend
geweest voor Gereformeerde gelovigen, Gereformeerde kerkmensen: door Gods
genade sterk in hun geloof, met name telkens weer als ze Gods hand hebben mogen
opmerken in bepaalde gebeurtenissen in hun persoonlijke of ook hun kerkelijk
leven. Dat opende dan ook telkens weer hun ogen voor hun profetische roeping in
heel het leven, ook voor een moedig en ook gezamenlijk optreden in de
maatschappij en in de politiek.
Maar soms kan dat alles zo maar ineens
veranderen. Dan vergeten die Gereformeerde gelovigen zo maar de hun door Gods
genade gegeven historische positie in de wereld waarin ze leven. Dan zijn ze
bijvoorbeeld als mensen die wanneer ze verhuizen een deel van hun geestelijke
erfenis achterlaten, dat wat juist het belangrijkste deel van hun bezit
uitmaakte. Daar komt dan vaak bij dat ze dan ook geen attestatie inleveren bij
de gemeente in de plaats waar ze nu zijn gaan wonen.
Waarom ik dit alles vertel, gemeente? Zo
ging het met Abraham toen hij volgens 20:1 zijn tenten bij Hebron opbrak en
zich als vreemdeling ging vestigen in Gerar, zover mogelijk naar het Westen,
dicht bij de Middellandse Zee, weg van de Streek waar hij de verwoesting van
Sodom en Gomorra had meegemaakt, na zijn voorbede voor die steden.
En wat blijkt dan uit ons teksthoofdstuk,
Genesis 20? Dat wat we lezen in het eerste vers van het volgende hoofdstuk, in
21:1, "de HEER bezocht Sara, zoals Hij gezegd had, en de HEER deed aan
Sara, zoals Hij gesproken had, en Sara werd zwanger". Maar dat gebeurde
alleen omdat de HEER van zijn kant denken bleef aan de erfenis die Hij aan
Abraham beloofd had.
En Abraham? Uit Abrahams handelen blijkt dat
hij totaal niet meer dacht aan wat de HEER hem had beloofd. Als het van Abraham
had afgehangen zouden de volken en hun overheden, hier met name de in Gerar
wonende Filistijnen met hun koning Abimelech, maar ook wij die vandaag in
Nederland leven, niets gemerkt hebben van Gods voorzienig bestel en zijn
genadige zorg ook voor de volken van deze wereld.
Maar nu mag ik u vandaag verkondigen
GODS VOORZIENIGE ZORG VOOR KONING EN VOLK
VAN GERAR (toen Abraham zijn profetische roeping t.o.v. koning Abimelech
verzaakte).
DOOR GODS INTERVENTIE WORDT
1. ABIMELECHS RECHTVAARDIGHEID
VASTGESTELD
2. ABRAHAMS GEBREK AAN GELOOF AAN DE KAAK
GESTELD
3. GODS ZORG VOOR ALLE VOLKEN DUIDELIJK
1. In de eerste
plaats zien we hoe door Gods interventie Abimelechs rechtvaardigheid wordt
vastgesteld.
Na de verwoesting van Sodom en Gomorra is
Abraham uit die streek weg verhuisd om te gaan verblijven in Gerar en
omstreken. Daar regeerde een zekere Abimelech als koning over een volk dat, zo
blijkt uit hoofdstuk 26:1, tot de Filistijnen behoorde.
Het waren dus geen Kanaänieten. Ze kwamen
oorspronkelijk uit Kaphtor, een eiland in de Middellandse Zee dat later Kreta
is gaan heten. Ongeveer 500 jaar na de tijd van Abraham, dat is kort na de
intocht van de Israëlieten in Kanaän, kwamen er ook een groot aantal
Filistijnen naar Kanaän, die een gedeelte van de kuststreek bezetten en zich
als aartsvijanden van Israël gedroegen. Maar in Abrahams tijd was er kennelijk
al een kleiner aantal Filistijnen uit Kreta naar Kanaän geëmigreerd, en die
leefden toen dus al in het zuidwestelijke deel van Kanaän onder hun koning
Abimelech.
Aangezien zij geen Kanaänieten waren was
Gods vloek over Kanaän dus niet op hen van toepassing. Nu had Abraham al eerder
bondgenootschappen gesloten met sommige Kanaänietische vorsten. Dat kon omdat
zij, volgens Gods eigen woorden tot Abraham, de maat van hun ongerechtigheid
nog niet hadden vol gemaakt. Abraham had dus zeker ook kunnen proberen met
koning Abimelech en zijn volk een verbondsrelatie aan te gaan.
Abraham had zelfs voorbede gedaan en gepleit
voor Sodom en Gomorra, in de hoop dat er zelfs daar toch altijd nog een aantal
rechtvaardigen zou zijn te vinden. Maar wat gebeurt er nu? Na die grote
teleurstelling dat er zelfs nog geen 10 rechtvaardigen in Sodom en Gomorra
bleken te wonen (er was er zelfs maar één, Lot, en die was niet eens een oorspronkelijke
burger daar), toen is Abraham zo pessimistisch geworden dat hij niet meer
geloofde dat er behalve hijzelf ook nog andere rechtvaardigen daar zouden
kunnen wonen. Hij is dus ook helemaal zijn ontmoeting met Melchizedek vergeten;
hij gaat er gewoon van uit dat ze in dat land allemaal eender zijn, goddelozen,
ook dat andere groepje immigranten uit Kreta.
Nu hij dan ook naar hun gebied verhuist is
hij bang dat ze misschien hem zullen doden om zijn vrouw Sara in de harem van
de koning te kunnen opnemen. Je weet maar nooit, en dus, toen hij in contact
kwam met die mensen daar en met hun koning, stelde hij zijn vrouw Sara aan hen
voor als zijn zus. Toen hem later door koning Abimelech gevraagd werd waarom
hij dat gedaan had was een deel van zijn excuus daarvoor wat we lezen in vers
11: "Ik dacht, wellicht is er geen vrees voor God in deze plaats, en
zullen zij mij doden om mijn vrouw".
Ziet u dat? Met die gedachte kwam hij dus in
dat gebied aan. Hij ging er kennelijk van uit dat hij t.a.v. Sodom en Gomorra
veel te optimistisch was geweest, en dus heeft zijn teleurstelling hem tot een
redenering gebracht (een redenering die ook later wel eens bij Nederlandse
immigranten in een vreemd land heeft gespeeld): kennelijk is alleen met mij de
kerk van God dit land binnengekomen en zijn er verder hier geen rechtvaardigen
te vinden: "wellicht is er geen vrees voor God in deze plaats"!
Maar laten we maar eerlijk zijn, broeders en
zusters, zouden wij het mogelijk hebben geacht dat die Filistijnse koning die
vanuit Kreta, een eiland dichtbij Griekenland, daar gekomen was, een
rechtvaardige kon zijn, een man met een onschuldig hart en met reine handen?
Nee toch?
Toen Abraham dan ook met deze helemaal
verkeerde redenering zijn vrouw introduceerde als alleen maar een zus van hem,
toen kwam dat toch duidelijk hier op neer dat hij haar voorstelde als niet
getrouwd zijnde, en dus nog vrij om ten huwelijk gevraagd te worden.
Maar dan is het toch ook geen wonder dat
koning Abimelech op die uitnodiging inging, – want dat was het toch eigenlijk,
goed beschouwd – ; geen wonder dus dat hij naar de gewoonte van die tijd deze
prinses graag tot zijn vrouw maakte, of tot één van zijn vrouwen. Dat hoefde
heus niet uit seksuele lustgevoelens of hartstocht voort te komen (zo was het
wel indertijd het geval geweest bij de Farao van Egypte, de geschiedenis die we
vinden in hoofdstuk 12), want Sara was inmiddels 90 jaar oud. Nee, kennelijk
was het trouwen met Abrahams zus voor koning Abimelech een middel om in dit
vijandige land Abraham tot een bondgenoot te maken. En inderdaad, als we even
verder kijken in het volgende hoofdstuk, 21:27, dan zien we dat ze inderdaad
later samen een verbond gesloten hebben.
Maar zover kwam het nu nog niet. Want, zo
lezen we in vers 3, God kwam des nachts in een droom tot Abimelech en zei tot
hem: kijk uit, je bent ten dode opgeschreven omdat je die vrouw genomen hebt,
want ze is getrouwd.
Nu had Abimelech nog geen seksuele
gemeenschap met haar gehad. Uit de verzen 17 en 18 weten we de oorzaak daarvan:
God had het zelf verhinderd door Abimelech ziek te maken, en niet alleen hem,
maar ook zijn vrouw en zijn slavinnen. Zo had God zelf Abimelech bewaard voor
de zonde van seksuele omgang met Sara, al bleef het feit bestaan dat Abimelech,
al was het in onwetendheid, de vrouw van een ander genomen had. De universeel
geldende wet van God ten aanzien van het huwelijk was overtreden, daarvoor gold
de doodstraf, en vandaar die strenge woorden van God aan het adres van
Abimelech. Zoals God ook vandaag het spelen met het huwelijk zoals Hij het
heeft ingesteld niet zal gedogen, ook al straft God het niet direct.
Ook toen ging God toch niet die straf direct
aan hem voltrekken. Nee, net zoals dat eerder het geval was geweest met Sodom
en Gomorra moest eerst worden vastgesteld of hier alleen maar sprake was van
goddeloosheid, of dat er daar toch ook nog sprake was van mensen die als
rechtvaardig beschouwd konden worden. En dus krijgt Abimelech eerst nog de
gelegenheid zich te verantwoorden, en wat zegt hij dan? Dat lezen we in vers
4b: Heer, zult u dan een rechtvaardig volk doden?
Dit zijn toch wel heel opmerkelijke woorden.
In de eerste plaats spreekt hij God aan bij zijn naam 'Adonai', wat betekent
Heer of Meester. Abimelech erkent God dus met die naam als Heer. Hij is dus
niet maar een onwetende heiden, maar net als indertijd Melchizedek kent en eert
ook deze koning God door Hem aan te spreken bij zijn naam als de Heer van de
hele aarde.
Maar ook de volgende woorden zijn
opmerkelijk: Heer, zult u dan een rechtvaardig volk doden? Dit zijn immers
dezelfde woorden die eerder door Abraham geuit werden toen deze pleitte voor
Sodom en Gomorra. Nu spreekt hier koning Abimelech op dezelfde manier in zijn
pleiten voor zichzelf en zijn volk. Dat betekent dus dat dezelfde vrees of
eerbied voor God die Abraham toonde in zijn bidden tot God, hier ook gevonden
wordt bij deze koning van de Filistijnen.
Ja, en dan bevestigt God zelf dat koning
Abimelech rechtvaardig is door wat Hij zegt volgens vers 6: Ik weet het wel,
dat u het in de onschuld van uw hart gedaan hebt. Daarom heb ik u er dan ook
van weerhouden tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten haar aan
te raken.
Het is dus doordat God zelf vanuit de hemel
tussenbeide gekomen is dat koning Abimelechs rechtvaardigheid is vastgesteld,
en dat wel tegenover de ontkenning daarvan door Abraham toen die dacht, en daar
ook naar handelde: er zal wel geen vrees voor God in deze plaats zijn.
Gemeente, weet u hoe dat kwam dat Abraham zo
dacht? Dat kwam vanwege zijn gebrek aan geloof. Ja, het is gebrek aan geloof in
God als de Heer en de Rechter van de hele aarde als ook in onze tijd een kerk
of haar leden zouden denken dat zij als de enige getrouwe rechtvaardigen zijn
overgebleven, en naar die gedachte en met dat imago ook nog zouden handelen.
2. Om die reden was
het dan ook voor Abraham nodig dat God zelf vanuit de hemel tussenbeide kwam om
Abrahams gebrek aan geloof aan de kaak te stellen. Dit in de tweede plaats.
Het was ergens wel begrijpelijk dat Abraham
zo deed na zijn teleurstelling dat er zelfs geen 10 rechtvaardigen in Sodom
waren. Wat een reden om inderdaad pessimistisch te zijn. Abraham had alle moed
verloren, en was dus bang. Het was uit angst dat hij zo handelde. Maar daarvan
was toch wel zijn gebrek aan geloof de oorzaak. Gebrek aan geloof in Gods rijke
beloften voor hem zelf, en via hem, voor de wereld, voor de volken in deze
wereld.
Ons is niet verteld waarom Abraham wegging
uit Hebron en naar Gerar verhuisde. Maar wel weten we wanneer dat gebeurde,
namelijk kort nadat de HEER aan hem en aan Sara beloofd had dat binnen een jaar
zijn al eerder beloofde nakomeling, Isaäk, geboren zou worden. Goed! En nu
komen ze daar aan in het land Gerar. Welnu, zelfs al zou Abraham reden hebben
gehad om koning Abimelech er van te verdenken dat die hem zou willen doden om
Sara van hem af te nemen; maar Abraham had toch Gods belofte dat binnen een
jaar de beloofde baby geboren zou worden? Dat was toch voldoende garantie dat
hij helemaal niet bang hoefde te zijn, en dat de HEER hen echt wel bewaren zou?
Maar nee, Abraham rekent helemaal niet met
die belofte, en door te zeggen dat Sara zijn zus was om zo zijn eigen leven te
redden was het zijn schuld dat Abimelech haar tot zich nam. Nu stel u voor,
gemeente, wat er gebeurd zou zijn als niet God zelf vanuit de hemel tussenbeide
gekomen was en verhinderd had dat Abimelech Sara had zwanger gemaakt. Dan zou
niet de beloofde nakomeling Isaäk, en via hem later Jezus Christus, de
Verlosser van de wereld, uit Sara geboren zijn, maar een heel gewoon
mensenkind. Half Abrahamitisch, half Filistijns, maar niet de Zoon van God, de
Messias in het vlees gekomen. En de theologen die ook in onze tijd zijn Godheid
loochenen zouden gelijk gekregen hebben.
Het heil van de wereld, ook onze verlossing,
brs en zrs, immers de beloofde zegen voor alle volken stond hier op het spel.
Abrahams geloof was totaal niet werkzaam. In deze situatie leefde hij niet echt
uit Gods belofte alleen, en het gevolg daarvan was dat hij ook zijn roeping als
profeet niet uitvoerde, terwijl er juist daarvoor toen zulk een goede
gelegenheid zich voordeed.
Immers, toen koning Abimelech hem vroeg
(vers 10): wat had je toch op het oog dat je dit hebt gedaan? Toen was het
enige wat Abraham in zijn armelijke verontschuldiging over God zei, wat we
lezen in vers 13: "Toen God mij uit het huis van mijn vader liet
omzwerven, zei ik tot Sara: Dit is de liefdedienst die je me bewijzen moet: zeg
van mij op elke plaats waar wij komen: hij is mijn broer".
"Toen God mij uit het huis van mijn
vader liet omzwerven"; dit is het enige wat hij over God weet te zeggen.
Ja, het is alsof hij God de schuld geeft van zijn moeilijke zwerversbestaan, en
alsof hij daarom zichzelf wel moest beschermen op die manier. Maar Abraham zegt
hier niets tot deze koning van de Filistijnen over Gods plan om de volken te
laten delen in de zegen die God in zijn verbond aan Abraham heeft toegezegd: de
komende Koning en Verlosser van de wereld.
In plaats dat Abraham met deze koning van de
Filistijnen spreekt over Gods Koninkrijk en diens universele wet en beloften is
het koning Abimelech die door God gebruikt wordt om Abrahams gebrek aan geloof
aan de kaak te stellen, en hem tot verantwoording te roepen voor zijn daden.
Immers, een handelwijze waardoor hij koning Abimelech bijna overspel had laten
plegen.
Het is wel iets om je diep voor te schamen
als mensen van wie wij denken dat ze God wel niet zullen vrezen en eren zoals
wij dat natuurlijk wel doen, als juist die mensen ons tot verantwoording moeten
roepen over onze christelijke identiteit en onze daarmee strijdige praktijk.
Als zoiets ons toch ooit zou overkomen, gemeente, dan hebben we wel reden om
ons af te vragen: zijn wij misschien ook een beetje bang, of zelfs erg bang, te
angstig om als echte christenen te leven? Is er misschien ook bij ons een
gebrek aan geloof, en eren wij God wel met de eerbied en het ontzag die de HEER
van ons vraagt? Ook als we over anderen, die volgens ons God niet eren zoals
wij, praten of schrijven?
3. Nu, zelfs als het
ook met ons zo zou zijn gesteld, toch is er ook dan nog hoop. Het kan dan toch
nog in orde komen met ons, zodat ook wij alsnog en opnieuw een zegen kunnen
zijn voor onze omgeving, voor ons land en volk, en de wereld waarin we leven.
Want in de derde plaats mag ik u verkondigen
hoe God door zijn interventie vanuit de hemel heeft duidelijk gemaakt dat zijn
zorg zich uitstrekt, niet alleen tot Abraham en Abimelech, maar in hen tot alle
volken. Tot alle volken! Ook het Nederlandse volk, en het Israëlische volk, en
Palestijnen en Irakezen, en gastvrijheid voor asielzoekers uit allerlei landen.
Abimelech moet, om niet als een echtbreker
veroordeeld te worden, Sara aan Abraham terug geven. Maar Abimelech laat het
daar niet bij; hij doet meer dan dat. Voor wat hij door hun schuld verkeerd gedaan
heeft geeft hij aan Abraham ook een wel heel ruime vergoeding, als een openbaar
eerherstel voor Sara ook in de ogen van het volk.
Daarenboven biedt koning Abimelech aan
Abraham ook gastvrijheid aan (wel heel anders dus dan eertijds de Farao van Egypte
die Abraham wegjoeg uit zijn land). Hij zegt namelijk, zo lezen we in vers 15:
Zie, mijn land staat voor u open, vestig u maar waar je wilt. Daarin mogen we
wel heel duidelijk Gods zorg voor Abraham zien, en dat nog wel door middel van
deze Filistijnse koning.
Verder zien we Gods zorg voor Abimelech ook
in wat we lezen in de verzen 17 en 18: Toen bad Abraham tot God, en God genas
Abimelech en zijn vrouw en zijn slavinnen, zodat ze weer kinderen konden
krijgen. De HEER (en hier zien we ineens de Verbondsnaam, Jahweh, HEER met
hoofdletters, want hier gaat het allereerst om Gods verbondsbelofte van de
komende Messias), de HEER had namelijk elke moederschoot in Abimelechs huis
toegesloten vanwege Sara, de vrouw van Abraham.
Vanwege de belofte van hun Verbondsgod dat
Sara een zoon zou krijgen via wie eens de Messias zou komen toont God als de
God van de hele aarde ook zijn zorg voor koning Abimelech en zijn volk.
Abraham zelf heeft zijn roeping als profeet
verwaarloosd, en toch, maar het is door genade alleen, toch mag hij nog als
profeet optreden door voorbede te doen voor Abimelech en diens huis.
Maar o, als God toch eens niet vanuit de
hemel tussenbeide gekomen was tussen Abraham en Abimelech, dan zouden zij
beiden verloren zijn gegaan. Dan zouden ook wij niet hebben kunnen delen in
Gods verlossingswerk, de zegen voor de volken. Maar nu, God de HEER is in zijn
voorzienigheid en genade tussenbeide gekomen, en zo heeft Hij ook voor die
andere interventie de weg bereid: het zenden van zijn eigen Zoon naar deze
aarde om zowel onze Middelaar te worden, alsook de Overste van de koningen der
aarde; en dus ook de Overste van de Verenigde Naties en van de Verenigde
Staten, van Nederland en van Israël en de Palestijnen.
Ja,
God voert zijn bewind waar men volken vindt.
Aller eerbetoon stijgt tot voor zijn
troon.
Vorsten komen saam,
vrezen 's HEEREN naam.
Zie, zij zijn geacht
Abrahams geslacht;
schilden van het
land zijn zij in Gods hand.
God alleen is Heer,
geeft Hem eeuwig eer.
(Psalm 47:4, Geref.Kerkboek)
AMEN
4
De vierde van de vijf heeft
als tekst Genesis 21. Voor de orde van eredienst worden hier enkele suggesties
vermeld. De psalmen en gezangen zijn, tenzij anders vermeld, uit het Gereformeerd Kerkboek.
1e SCHRIFTLEZING: Galaten 4:21-31
2e SCHRIFTLEZING: Genesis 21
Aanvangslied:
Gezang 79:1,2
Na de
Tien Woorden: Gezang 79:4
Na 1e
Schriftlezing: Gezang 48:2
Na 2e
Schriftlezing: Psalm 107:1,3,12
Na de
preek: Psalm 87:2,3,4,5
Slotzang:
Liedboek 124:1-5
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,
De geschiedenis die we zojuist gelezen hebben heeft
volgens de apostel Paulus een heel bijzondere betekenis, een diepere of, zoals
er letterlijk staat, een allegorische zin. In Galaten 4 heeft Paulus het er
over dat Abraham twee zonen had. Letterlijk bedoelt hij de zoon van de slavin
Hagar, en de zoon van de vrije vrouw Sara. Maar daarover zegt hij dan (in de
verzen 22-26), dat de moeder van Ismael, die Isaak vervolgde (Hagar dus) het
tegenwoordige Jeruzalem symboliseert, dat nu vanwege haar ongeloof in slavernij
is. Daartegenover staat dan het hemelse Jeruzalem, dat gesymboliseerd wordt
door Isaäks moeder, Sara, en dat is onze moeder.
En dan past de
apostel dit vervolgens toe op de van oorsprong heidense christenen in Galatië
door te zeggen in vers 28: "En u, broeders, bent, evenals Isaak, kinderen
van de belofte". De allegorische of diepere betekenis van de door hem in
het voorgaande toegepaste beeldspraak is dus dit. Hoewel de Joden lijfelijke
nakomelingen van Abraham zijn en dus leden van de Oudtestamentische kerk, toch,
als ze niet geloven in de vervulling van Gods beloften in Jezus Christus, dan
zijn ze net eender als Hagar en Ismaël en de van hem afstammende Arabieren.
Aan de andere
kant, de van oorsprong heidense christenen die zijn gaan geloven in Jezus Christus
als hun enige Verlosser, die zijn, – en dat geldt zowel christelijke Arabieren
als gelovig geworden Galaten in wat nu Turkije heet – , die zijn dan gelijk te
stellen aan Sara en Isaak.
Je kunt het ook
zo zeggen. Beslissend is niet of je geboren en opgegroeid bent in Abrahams tent
– wij zouden zeggen, beslissend is niet of je naam staat in het doopregister
van de kerk, hoewel dat natuurlijk niet onbelangrijk is – , maar beslissend is
dat je gelooft in Jezus Christus en zo deelt in de zegen van Abraham, het
erfdeel dat hem beloofd is.
Nu wordt er
nogal eens gezegd dat Paulus toch wel heel wat ingelezen heeft in die
geschiedenis door het als een allegorie te behandelen.
Een allegorie
zou dan zijn dat je van de feiten meer, en zelfs iets anders, maakt dan ze in
werkelijkheid betekenen. De vraag die dan wordt gesteld is: mogen en moeten we
inderdaad de Bijbel zo lezen als Paulus het hier doet?
Ja, wat hierop
te antwoorden? Het is een actuele vraag ook in de hedendaagse discussie onder
ons over de aard van het Schriftgezag.
Gemeente, het
antwoord is dit. Paulus leest juist heel precies wat de tekst in Genesis 21
zegt, en zodoende leert hij ook ons om de letterlijke tekst van Genesis 21 heel
goed te lezen.
Paulus zegt, dat
als je maar echt luistert naar wat de Bijbel zegt, je de diepere zin of
betekenis daarvan zeker horen zult.
Lees maar wat
hij bij voorbaat al gezegd heeft in vers 21 van Galaten 4: "Zeg mij, u die
onder de wet wilt staan, luistert u niet naar de wet?" Met andere woorden,
Paulus' uitleg en conclusie zijn duidelijk uit de tekst zelf op te maken, als
je maar zorgvuldig luistert naar de geschiedenis zoals die in Genesis 21 ons
wordt verteld.
Welnu, gemeente,
dat gaan we dan nu doen, zorgvuldig luisteren, nu ik u vanuit Genesis 21 mag
verkondigen
DE AAN
ABRAHAM EN SARA BELOOFDE ZEGEN.
Die
zegen
1. IS
VERACHT DOOR ISMAEL
2.
BLIJFT BEWAARD VOOR ZIJN NAKOMELINGEN
3.
WORDT ERKEND DOOR ABIMELECH
1. Dat was nu echt om te lachen van blijdschap, toen de HEER,
zoals Hij beloofd had, aan Abraham en Sara een zoon gaf. Immers, Abraham was
inmiddels 100 jaar oud, en Sara 90. Je kunt zeggen, dat inderdaad het
onmogelijke gebeurd is; tenminste, wat bij mensen onmogelijk is, want voor God
was het dat niet! En dus noemden ze hun zoon Isaäk, wat zoiets betekent als:
'Iets waar je echt door kunt lachen'.
Nu, zoiets dacht
de toen ongeveer 16 jaar oude Ismaël ook. Hij lachte zich om zo te zeggen een
ongeluk toen Abraham en Sara zich zo druk maakten over het feit dat de kleine
Isaäk niet langer door middel van borstvoeding alleen met melk gevoed werd,
maar zo was gegroeid dat hij groot genoeg was om in plaats daarvan nu vast
voedsel te krijgen.
Abraham
organiseerde een groot feest om dat te vieren. Maar wat gebeurde er toen? Dat
lezen we in vers 9. "Toen zag Sara, dat de zoon van Hagar, de Egyptische,
die zij (Hagar) voor Abraham ter wereld had gebracht, spotte".
Sara had direct
wel door dat dit gedrag van de 16-jarige Ismaël het resultaat was van de
opvoeding en het voorbeeld die hij van zijn moeder Hagar gekregen had. Het is
inderdaad niet altijd maar toch wel vaak zo dat je kunt opmaken uit wat de
kinderen doen, bijvoorbeeld hoe ze zich gedragen onder de kerkdiensten, op
catechisatie of op school, hoe de ouders denken over de leraren, of over de
kerk, de dominee of de ouderlingen.
En dus, zo lezen
we in vers 10, "zei Sara tot Abraham: 'Jaag die slavin met haar zoon weg,
want de zoon van deze slavin zal niet erven met mijn zoon, met Isaäk'".
Abraham had daar
helemaal geen zin in. Waarschijnlijk dacht hij dat het alleen maar een beetje
ruzie was, uit jaloersheid bijvoorbeeld, zoals dat ook al wel eerder gebeurd
was toen Hagar was weggelopen.
Dat is ons al
eerder verteld in hoofdstuk 16, hoe Hagar haar minachting voor Sara liet
blijken omdat Sara kinderloos bleef terwijl zij, Hagar, wel zwanger werd. Toen
behandelde Sara haar zo streng dat ze wegliep, en God haar terug moest halen.
Maar dit keer
maakte de HEER duidelijk aan Abraham, zo staat er in vers 12: "in alles wat
Sara tot u zegt moet u naar haar luisteren, want door Isaäk zal men van uw
nageslacht spreken".
Dit is dus de
reden daarvoor: "want door Isaäk zal men van uw nageslacht spreken".
Het is dus die reden, zoals die hier door God zelf is geformuleerd, waaruit
duidelijk blijkt wat hier in werkelijkheid aan de hand is, waar het hier echt
om gaat.
Ismaël lachte om
dat kleine jochie Isaäk waar zoveel poespas om gemaakt werd, alsof hij zo heel
belangrijk was, en alsof dat ventje zoveel belangrijker worden zou dan hijzelf,
Ismaël, die toch al 16 jaar oud was. Hij, Ismael, was toch zeker Abrahams
oudste zoon, die dus uiteraard ook de eerste rechten had. Dezelfde minachting die 16 jaar
eerder al door Hagar was getoond was nu duidelijk zichtbaar in Ismaëls houding.
Dit betekent dat
Hagar zelf dit hem had ingeprent, en dat beiden weigerden het feit te
accepteren dat ze alleen maar in Abrahams zegen zouden kunnen delen via Isaäk;
dat alleen via de uit hem voortkomende Messias, de Christus de beloofde zegen
ook aan hen zou worden vervuld. Ja ja, alsof ze dat alleen maar zouden kunnen
krijgen via Isaäk, dat 'nakomertje', kom nou, wat een gekheid!
Nu, het is die
spotternij, hun zich vermaken ten koste van Isaäk, en in Isaäk ten koste van de
beloofde Christus, wat Paulus daarom in Galaten 4 'vervolging' heeft genoemd.
We moeten ons
dat maar goed indenken! Dat kan dus, dat een lijfelijke zoon van Abraham, die
in Abrahams tent is opgegroeid en die als een kind van het verbond het teken en
zegel van het verbond ontvangen heeft, zich zo ontpopt.
Het kan dus
gebeuren, dat zo iemand uit de verbondsgemeenschap moet worden verwijderd
vanwege de minachting die hij of zij toont voor de manier waarop God de zegen,
die ook aan hem of haar toch echt beloofd was, verwerkelijken wil.
Dit houdt ook
een ernstige waarschuwing in voor ons, voor de manier waarop wij onze kinderen
opvoeden en hun een voorbeeld geven!
Maar ook is dit
een ernstige waarschuwing voor hen die, ondanks de goede opvoeding die ze
genoten hebben en het goede voorbeeld dat ze gezien hebben, zich onverschillig
tonen voor Gods zegen die ook hun was beloofd, of zich minachtend uitlaten over
de manier waarop de HEER zijn belofte vervullen wil.
O nee, dat komt
niet altijd zo duidelijk uit dat het leidt tot afsnijding uit de
kerkgemeenschap hier op aarde. Bovendien, ik kom daar straks nog nader op
terug, geen onttrekking en geen afsnijding uit de kerkgemeenschap is nog
definitief zolang we nog mogen leven in het heden der genade. Daarom mogen en
moeten we blijven bidden om en ook oproepen tot bekering.
Maar zelfs als
we onze onverschilligheid en ons ongeloof in zoverre kunnen verbergen dat het
nooit komt tot een onttrekking of een excommunicatie uit de kerk van God hier
op aarde; onze HEER weet wat er leeft in ons hart en wat er zit achter onze
woorden en onze houding en ons gedrag.
Het feit dat je
hier op aarde staat ingeschreven in de boeken van de kerk en daar misschien
nooit uit wordt verwijderd is nog geen garantie dat je inderdaad de beloofde
erfenis ontvangen zult. O nee, want het is alleen door Jezus Christus dat we
delen in de beloofde zegen; en het is alleen via door zijn Heilige Geest in ons
gewerkt geloof in onze Verlosser dat die belofte ook aan ons wordt vervuld.
2. Maar juist omdat het alleen door Christus is, – en
niet omdat je nu eenmaal een lid van de kerk bent, of, zoals Ismael, een
lijfelijk kind van Abraham die zelfs in zijn tent is opgegroeid – , daarom mag
ik u in de tweede plaats verkondigen dat deze zegen ook bewaard blijft voor de
volken die uit Ismaël zullen voortkomen.
Het feit dat
Ismaël vanwege zijn verachten van de zegen uit de verbondsgemeenschap in
Abrahams tent is weggestuurd betekent niet dat God hem definitief heeft
afgesneden. God zei immers tot Abraham wat we lezen in vers 13: "Maar ook
de zoon van de slavin zal ik tot een volk maken, omdat hij uw nakomeling
is".
Gods bijzondere
zorg blijft uitgaan naar hen die eens bij zijn gemeente behoord hebben; daarom
moeten ook onze gebeden opgaan voor hen die eens bij ons geweest zijn: voor
individuele personen die zich onttrokken hebben of afgesneden zijn, maar ook
voor gemeenschappen met wie we kerkelijk één zijn geweest.
Dit blijkt
duidelijk uit wat er gebeurde toen Hagar en Ismaël de woestijn doortrokken. Hun
drinkwater is op, ze komen haast om van de dorst, en Ismaël ligt al op sterven.
Maar God hoorde zijn gekreun en Hagars geween, en Hij opende Hagars ogen zodat
ze plotseling een waterput zag.
God zelf heeft
dus Ismaël in leven gehouden en is voor hem blijven zorgen. En ook aan Hagar
heeft God de reden daarvoor verteld, hetzelfde als wat Hij eerder (in vers 13)
aan Abraham had gezegd (we vinden dat in vers 18): "Sta op, neem de jongen
op, en houd hem vast met uw hand, want Ik zal hem tot een groot volk maken".
En zo lezen we
ook van Gods verdere zorg voor hem in de verzen 20 en 21: "En God was met
de jongen en hij groeide op; hij ging in de woestijn wonen en werd een
boogschutter.
En hij woonde in
de woestijn Paran, en zijn moeder nam voor hem een vrouw uit het land
Egypte", het land waar ze immers zelf vandaan kwam.
Verderop, in
hoofdstuk 25, toen Ismaël samen met Isaäk zijn vader Abraham begroef, – en ook
daaruit blijkt dat dus niet alle banden verbroken waren – , daar lezen we dat
er 12 stammen uit hem voortgekomen zijn, Arabische stammen die ook aan Egypte
verwant waren en daar in de buurt woonden. Ismaël is dan ook de voorvader van
veel hedendaagse Arabieren en Egyptenaren, van wie het merendeel Moslims
geworden zijn, maar temidden van wie er alle eeuwen door ook heel veel
christenen geweest zijn, en nog zijn!
Ons is niet
verteld hoe het met Ismaël persoonlijk is afgelopen, en hoe zijn persoonlijke
verhouding tot de HEER geweest is. Maar dit weten we wel, dat de zegen van
Abraham, via Isaäk, en tenslotte vervuld in Christus, ook bestemd is voor de
talrijke Arabische volken die uit Ismaël zijn voortgekomen.
Daarom is die
zegen alle eeuwen door al tot hen uitgegaan, en moeten we die blijven doen
uitgaan tot hen, in ons eigen land, daar waar we zendelingen tot hen kunnen
uitzenden, en waar dat niet kan door middel van de radio, zoals dat
bijvoorbeeld door MERF vanuit Cyprus wordt gedaan.
Gods
verbondsbelofte, die indertijd ook aan Ismaël betekend en verzegeld werd, is
toch vervuld, ondanks de minachting die Ismaël toen als 16-jarige jongen er
voor toonde. Hoe groot is Gods genade, en wat een troost mogen we dan ook
hieruit ontvangen wanneer ook bij ons er kinderen zijn, of ook volwassen
kerkleden hier, die afdwalen, of al afgedwaald zijn, of misschien wel afgesneden.
Gods
barmhartigheid is onmeetbaar, en zijn zegeningen strekken zich over de hele
aarde uit. Arabieren en Egyptenaren, Joden, Nederlanders en Syriërs, ook volken
die helemaal niet aan Abraham verwant zijn, ze worden toch gerekend als
kinderen van Abraham, als ze maar door een waar geloof zijn ingelijfd in Jezus
Christus.
Niet dat je een
Jood bent, en ook niet dat je Vrijgemaakt Gereformeerd bent, maar door de
Heilige Geest gewerkt geloof in Jezus Christus als het beloofde zaad van
Abraham, alleen dat doet ons met Christus de toekomstige wereld beërven. -o-
3. Ja, en dat
werd al duidelijk in de tijd van het Oude Testament. Immers, zo lezen we verder
in dit 21e hoofdstuk, deze zegen werd al toen en daar erkend door Abimelech, de
koning van de Filistijnen. Het derde wat ik u verkondigen mag.
Dus niet alleen
Egyptenaren en Arabieren mogen delen in Abrahams zegen, maar ook Palestijnen
(want dat zou je best het moderne woord voor Filistijnen kunnen noemen, al is
er geen sprake van etnische verwantschap). In aansluiting hieraan mogen we dan
ook zeggen dat hedendaagse Palestijnen gerekend zullen worden als kinderen van
Abraham wanneer ze geloven in Jezus Christus als de Verlosser van de wereld, en
ook hun Verlosser.
Koning Abimelech
heeft gehoord van de wonderlijke en geweldige gebeurtenis bij Abraham en Sara,
de geboorte van hun zoon Isaäk, en hij erkent de hand van God in wat de HEER
voor Abraham heeft gedaan. Dat blijkt uit zijn woorden tot Abraham die we lezen
in vers 22b: "God is met u in alles wat u doet".
Ja, en daarom,
omdat hij heeft ingezien dat God met Abraham is, daarom wil hij graag een
bondgenootschap met Abraham sluiten, niet alleen terwille van zichzelf, maar
ook van zijn nageslacht.
Nadat ze eerst
een zakelijk conflict over een waterput uit de weg hebben geruimd (en dat was
een heel belangrijk iets daar in die tijd, trouwens ook vandaag een twistpunt
tussen Israëli’s en Palestijnen), toen sloten die twee mannen een verbond, met
als onmiddellijk resultaat (volgens vers 34), dat Abraham vele dagen als
vreemdeling in het land van de Filistijnen kon vertoeven. In vrede en harmonie
dus samenlevend in hetzelfde land.
Dat kon dus en
dat mocht dus, een bondgenootschap aangaan met een volk buiten de eigen verbondskring.
En waarom? Omdat dat volk, zonder zelf bij het volk van God te behoren, toch
diens zegenrijke positie erkende en daarin wilde delen.
Hierin mogen we
al een klein begin zien van de vervulling van een van de eerste beloften die de
HEER al in Genesis 12 aan Abraham gegeven had, toen God hem uit Haran weg riep
om naar Kanaän te gaan: "Ik zal zegenen wie u zegenen, ... en met u zullen
alle geslachten van de aardbodem gezegend worden".
De vervulling
van deze zegen is tot verdere verwerkelijking gekomen in de tijd van het Nieuwe
Testament, en naar de perfectie ervan zien we nog uit. Maar een klein begin
ervan wordt hier al ervaren: deze, zeg maar Palestijnse leider, de Koning van
de Filistijnen gaat een verbond aan met Abraham, en laat hem in vrede en
harmonie verblijven in zijn land.
En waarom? Omdat
hij begeert te delen in Gods zegen over Abraham. Toen en daar al in het samen
gebruik maken van waterputten en weidegronden; maar tegelijk zag hij ook, hoe
vaag ook maar, met Abraham uit naar het in Isaäk beloofde zaad Jezus Christus.
Ook vandaag
mogen kerkleden samenwerken met niet-kerkleden in zaken van de economie en de
ecologie en de politiek, opdat velen mogen leren en erkennen hoe zegenrijk Gods
woorden en wetten zijn. We moeten ons dan ook niet afzonderen van de
maatschappij waarin we leven en het volk waartoe we behoren.
Maar de enige
blijvende en volmaakte samenwerking in vrede en harmonie zal er zijn, wanneer
die voortkomt uit het verlangen naar de vrede en harmonie die alle verstand te
boven gaat. Want die komt alleen tot volmaakte vervulling op grond van het onze
zonden verzoenend werk van Jezus Christus, onze Heer en onze Verlosser, die
tegelijk is de Heer en de Verlosser van de hele wereld.
Broeders en
zusters, gaat ons verlangen daarnaar uit? Bidden en werken wij er voor dat in
ons land ook anderen dat verlangen leren kennen?
AMEN
5
De vijfde van de vijf
heeft als tekst Genesis 21:33-22:19. Voor de orde van eredienst worden hier
enkele suggesties vermeld. De psalmen en gezangen zijn, tenzij anders vermeld,
uit het Gereformeerd Kerkboek.
SCHRIFTLEZING:
Hebreeën 7:11-17; 9:22-28
Aanvangslied:
Psalm 105:1,6
Na de
Tien Woorden: Psalm 105:21
Na
Schriftlezing: Gezang 139:4,5
Na de
preek: Gezang 68:1-3
Slotzang:
Psalm 27:7
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,
We leven in een tijd waarin het gewoon geworden
is, en dus ook door veel mensen geaccepteerd wordt, dat kinderen geofferd
worden op de altaren van de goden van onze tijd.
Gelukkig
is er ook nog veel tegenstand tegen deze praktijken. Ook zijn er veel mensen
betrokken bij wat in het Engels in plaats van een antiabortusbeweging de
'Pro-Life', de 'Voor-het-Leven'-beweging wordt genoemd.
Nu
gebeuren er in wat samenvattend de Pro Life beweging heet ook wel dingen die
terecht bekritiseerd kunnen worden (in de Verenigde Staten bijvoorbeeld). Maar
al zou dat zo zijn, toch is het goed als ook wij, leden van Christus' kerk,
deelnemen aan dit mensenlevens beschermende werk, en waar mogelijk ook
samenwerken met hen die met ons het aborteren van baby's willen tegengaan,
zelfs al zijn hun motieven wel eens anders dan de onze.
Ook voor
ons in onze hedendaagse situatie geldt wat Mozes indertijd zeggen moest tot
Israël aangaande de Kanaänieten en hun praktijken. We lezen dat in Deut.
12:30-31: "Neemt u er voor in acht dat u u niet laat verleiden hun
voorbeeld te volgen, en dat u hun goden niet zoekt. Want al wat de HEER een
gruwel is, wat Hij haat, doen zij voor hun goden; zelfs hun zonen en hun
dochters verbranden zij voor hun goden met vuur".
Zelfs hun
kinderen offerden zij aan hun goden! Toen waren het de Baäls en de Molochs, nu
zijn het de goden van de zelfzucht, van het eigen ik, en van seksuele
losbandigheid, de goden van welvaarts- en vrijheidsgenieting, van mensenrechten
en het baas-in-eigen-buik-zijn.
Maar nu
kan ik het me toch heel goed voorstellen als bij u de vraag zou opkomen: maar
hoe zit het dan met wat we zojuist gelezen hebben in Genesis 22? Want daar is
Abraham toch maar bereid en gewillig om zijn zoon Isaäk op een altaar te
offeren aan onze God. En hij wordt daar zelfs om geprezen! Maar hoe kan dat
dan? Hoe in de wereld is dat mogelijk?
Hoe dat
mogelijk is, gemeente? Dit was mogelijk omdat onze God zelf gewillig en bereid
was zijn eigen en enige geliefde Zoon te offeren op het altaar van het kruis op
Golgotha, om mensen te redden van de eeuwige
dood.
En
daarmee kom ik tot de boodschap die ik u vandaag vanuit onze tekst verkondigen
mag.
Ik
verkondig u DE EEUWIGE GOD, die de wereld zo heeft liefgehad, dat Hij zijn
enige Zoon gegeven heeft opdat wie in Hem gelooft niet verloren ga, maar het
eeuwige leven mag ontvangen.
HET IS DEZE EEUWIGE GOD DIE
1. ABRAHAMS GELOOF in de belofte van het eeuwige leven OP DE PROEF HEEFT
GESTELD (vss 1-8)
2. HET OFFER VAN Isaäk als dat van een vergankelijk leven HEEFT VERHINDERD
(vss 9-12)
3. ZICHZELF VOORZIEN HEEFT VAN HET LAM dat de zonden der wereld wegneemt
(vss 13-19)
1. In de eerste plaats mag ik u de eeuwige God verkondigen
zoals Hij Abrahams geloof in de belofte van het eeuwige leven op de proef heeft
gesteld. Uit het eerste vers van hoofdstuk 21 weten we hoe de HEER zijn belofte
vervuld heeft dat Abraham en Sara een zoon zouden krijgen in wiens nageslacht
al de volken van de hele wereld gezegend zouden worden.
Hoewel
Ismaël deze zegen had veracht, toch bleef deze belofte ook voor zijn
nakomelingen gelden. Deze belofte was zelfs erkend door de koning van de
Filistijnen, koning Abimelech. Geen wonder dus dat we in hoofdstuk 21:33 lezen
dat Abraham na al deze gebeurtenissen met eerbied en ontzag de Naam van de
HEER, de eeuwige God, aanriep.
Maar nu
was er het gevaar dat Abraham zou kunnen gaan denken: fijn, Gods belofte aan
Sara en mijzelf is nu vervuld. In Isaäk hebben we nu dus de ons beloofde zoon.
Nu zijn we er dus. Ja gemeente, het zou inderdaad hebben kunnen gebeuren dat
Abraham hiermee voldaan zou zijn geweest, en dat hij nu zou zijn gaan
vertrouwen op zijn eigen geloof dat nu immers zo overvloedig was beloond.
Dat is
immers een gevaar dat ook ons christenen altijd weer bedreigt: dat we gaan
vertrouwen op ons eigen geloof en het fijne gevoel dat dit geeft, in plaats van
een blijven vertrouwen op Gods beloften, dat we ons blijven vastklampen aan de
eeuwige God zelf. Ook de christenen aan wie de Hebreeënbrief geschreven werd
moesten voor dat gevaar gewaarschuwd worden. Dan reserveren en bewaren we de
ons beloofde erfenis voor onszelf, niet beseffend dat we op die manier die
erfenis juist verliezen en alsnog verloren gaan.
Het is
dan ook niet voor niets dat we direct in hoofdstuk 22:1 lezen: "Hierna
(dus na de gebeurtenissen die ons verteld zijn in het vorige hoofdstuk; hierna)
gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde".
Abraham
moet zijn zoon Isaäk bij zich roepen, de zoon dus in het geven waarvan de HEER
zijn belofte heeft vervuld; de zoon dus die Abraham en Sara na zoveel jaren
wachten eindelijk gekregen hebben en die ze nu echt samen hun natuurlijke zoon
kunnen noemen. En van die zoon zegt de HEER dan tot Abraham: neem uw zoon, uw
enige zoon, Isaäk (dus niet Ismaël die weggestuurd was), de zoon die u liefhebt
(want Isaäk was nu alles wat Abraham nog had om zijn hoop voor de toekomst op
te bouwen); neem Isaäk en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een
brandoffer op een van de bergen die ik u noemen zal.
Stel u
voor!
Abraham
moet dus zijn enige zoon, zijn eigen zoon die hij liefheeft, zijn enige hoop
voor de toekomst, op een altaar offeren aan God.
Maar als
we hier wat verder over doordenken dan zien we dat dit nog veel meer betekende.
Was niet Abrahams eigen en enige zoon tegelijk ook de hoop voor de wereld? Had
niet zelfs Abimelech, de koning van de Filistijnen, dat erkend? Was Isaäk niet
ook de enige garantie voor het voortbestaan en de toekomstige uitbreiding van
Gods kerk hier op aarde, en daarin ook voor het voortbestaan van de mensheid in
deze wereld?
Dat
betekent dan toch dat Abraham maar niet alleen zijn eigen zoon moet offeren,
maar tegelijk op die manier de toekomst van de kerk moet opofferen, dat hij
tegelijk ook afstand moet doen van de hem beloofde erfenis en de betekenis
daarvan voor de volken van deze wereld.
Wat een
beproeving, gemeente! Stel u voor dat ook wij op een dergelijke manier op de
proef gesteld zouden worden. Stel dat God nu ook eens tot ons zou zeggen: doe
maar afstand van uw kerk, ja de kerk waarvan u toch elke zondag de prediking
van uw behoud verwacht, voor uzelf, voor uw kinderen, en ja, ook voor de
wereld. Stel u voor!
Daar
zouden we toch zeker tegen protesteren. We zouden vast en zeker zeggen: nee,
dat kan Gods wil niet zijn. Dat bevel kan niet van God komen, maar dat moet
door de duivel ingegeven zijn.
Nu zou
zeker Abraham genoeg redenen gehad hebben om zo te reageren. Meer dan wij
zelfs. Hij immers kreeg het bevel om dat alles op deze manier te doen, dat hij
zijn eigen kind moest offeren. Hij moest zijn eigen vlees en bloed doden, met
een mes, op een altaar, en daarna moest hij het dode lichaam van zijn kind
zelfs als een offer op dat altaar verbranden.
Maar dat
kan toch niet waar zijn dat God zoiets beveelt, zoiets kan toch alleen maar van
de duivel komen.
Ja, en
toch, wat doet Abraham? We lezen dat in vers 3. "Toen stond Abraham 's
morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn knechten met zich, en
ook zijn zoon Isaäk; hij kloofde hout voor het brandoffer, begaf zich op weg en
ging naar de plaats, die God hem genoemd had".
Onze
tekst zegt in vers 1 dat God Abraham op de proef stelde, en nu vertelt vers 3
ons dat Abraham deze beproeving heeft aanvaard, zonder er ook maar iets tegenin
te brengen, als inderdaad komend van God.
Gemeente,
ook wij worden steeds weer geroepen onszelf op de proef te stellen. We moeten
op grond van Gods Woord en aan de hand daarvan onszelf onderzoeken of we Gods
belofte van het eeuwige leven door Jezus Christus metterdaad geloven. We moeten
onszelf beproeven of we inderdaad ons eeuwig behoud buiten onszelf, en zonder
iets van onszelf, alleen van Jezus Christus verwachten.
We moeten
onszelf zo toetsen aan Gods Woord dat we ons vertrouwen niet op ons eigen
geloof stellen, of op wat ook maar dat we als een vervulling van Gods beloften
al ontvangen hebben. Dat betekent dat we dus niet ons vertrouwen stellen in ons
eigen zo trouw zijn, ook niet in onze kerk, en ook niet in onze Drie
Formulieren van Enigheid. Het betekent dat we ook niet ons vertrouwen stellen
op ons hebben van Gereformeerde scholen, en in onze historisch-gereformeerde
achtergrond.
Het
betekent dat we gewillig en bereid moeten zijn dat alles zelfs als het zou
moeten te laten varen om ons geloof alleen te richten op Gods belofte van het
eeuwige leven door Jezus Christus alleen.
Abraham
was inderdaad gewillig en bereid zijn eigen zoon te offeren, zelfs na die drie
moeilijke dagen van samen met Isaäk op weg zijn; ja, zelfs toen Isaäk hem die
vreselijke vraag stelde: maar vader, hier is het hout en het vuur, maar waar is
het lam ten brandoffer?
Zelfs
toen dacht Abraham niet: ach, laat ik toch terug gaan. God kan toch niet een
kinderoffer van me vragen. Dat kan toch niet waar zijn, dit moet van de duivel
komen, want die is een moordenaar van begin af aan. Maar mijn God, de eeuwige
God, die is toch altijd voor bescherming van het leven, Pro Life zouden wij
zeggen, want Hij heeft mij en Isaäk en in hem zelfs de volken van deze wereld
toch de zegen van leven beloofd: eeuwig leven zelfs. En als dus Isaäks leven
niet bewaard wordt, dan kan ikzelf, en de hele wereld trouwens, toch ook niet
overleven. Daarom dus, God kan dit offer niet willen, het moet wel van satan
komen.
Maar nee,
wat lezen we in vers 8? Dit, dat Abraham zei: "God zal zichzelf voorzien
van een lam ten brandoffer, mijn zoon".
Maar
broeders en zusters, nu mogen we onszelf toch wel de vraag stellen: maar waarom
was het dan toch goed en zelfs prijzenswaardig dat Abraham geen enkele
kritische vraag stelde bij dit bevel van God, maar gewoon gehoorzaamde?
Weet u
waarom? Dit is de reden. Het is omdat onze God maar niet een 'Pro-Life-God' is,
een God voor wie al wat leeft geëerbiedigd en beschermd moet worden, een God
die dus daarom tegen het brengen van kinderoffers zou zijn zoals de Kanaänieten
dat gewend waren. Evenmin is onze God uit eerbied voor het leven 'pro life', en
dus tegen het plegen van abortus zoals dat in ons verheidenste Nederland gewoon
geworden is.
Want weet
u, het is mogelijk om 'pro life' te zijn als het om abortus gaat, en tegelijk
ook 'pro life' te zijn wanneer we het over de doodstraf hebben, of over oorlog
voeren, terwijl de overheid toch niet voor niets van God de bevoegdheid heeft
gekregen het zwaard te gebruiken en zo God te eren. Men kan ook 'pro life' zijn
over de hele linie, in alle gevallen, omdat men het menselijke leven op
zichzelf heilig vindt. Maar tegelijk kan men 'tegen-het-eeuwige-leven' zijn,
omdat men het menselijke leven als heiliger beschouwt dan de heilige God, de
Schepper van ons leven.
Men
beschermt dan het menselijke leven omdat het ons eigen leven is, en tegelijk
weigert men God te eren door het aan God te wijden en eventueel op Gods bevel
aan Hem terug te geven, hoewel het rechtens Hem toebehoort. God heeft het leven
immers zelf geschapen, dus is het van Hem.
Door onze
zonden hebben wij het mensenleven onheilig gemaakt. Het kan dan ook alleen maar
worden verlost en opnieuw heilig gemaakt door het vergieten van menselijk
bloed.
Wat nu
Isaäk betreft moeten we goed beseffen dat hij maar niet Abrahams eigen zoon
was, maar dat Abraham hem te leen ontvangen had van God. Isaäk was Gods
eigendom. Kijk, de heidenen offerden kinderen omdat ze er van uitgingen: ze
zijn van onszelf. Bovendien offerden ze hen niet aan de eeuwige God omdat die
hen terug vroeg. Nee, ze offerden hen aan hun eigengemaakte goden, de Baäls en
vruchtbaarheidsgoden toen, en aan de goden van seks en welvaart en
mensenrechten en zelfbeschikking vandaag. Ze offeren hun kinderen op het
abortusaltaar omdat ze dat nu eenmaal zelf zo willen, in zelfzucht en
gemakzucht en zelfbeschikkingsrecht. En dat is dan ook waarom het een gruwel is
in de ogen van God: God onterend.
Maar zo
was het niet met Abraham gesteld. Hij hield Isaäk en diens leven niet
krampachtig vast als iets dat alleen van hem zou zijn om over te beschikken,
maar hij was gewillig en bereid om Isaäk terug te geven aan God. Abraham was bereid
God te gehoorzamen, zelfs als dit de manier moest zijn waarop God, in zijn
liefde voor de wereld, het mogelijk wilde maken dat al wie onder de volken in
Hem zouden geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven
ontvangen.
Abraham
ging niet koste wat het kost zijn eigen erfdeel beschermen. Hij was bereid het
op te geven opdat in die weg gelovigen uit alle volken het eeuwige leven zouden
mogen beërven.
2. Maar wat gebeurt er nu, nu Abraham de proef
doorstaan heeft? Nu voorkomt God het offeren van Isaäk. En waarom doet God dat?
God doet dat, omdat Isaäks leven slechts een vergankelijk, een sterfelijk leven
is. Dit is wat ik u in de tweede plaats prediken mag.
God wilde
Abraham toen, en ook ons vandaag, leren dat hij en dat wij het eeuwige leven
buiten onszelf, en los van wat wij als het onze beschouwen, in Jezus Christus
alleen zoeken moeten. Want alleen Christus is tenslotte het beloofde nageslacht
waar het in Gods belofte om gaat.
Isaäk
zelf maakte maar een deel uit van de vervulling van Gods belofte aan Abraham.
Hoewel Isaäk op een wonderlijke manier geboren was, immers uit ouders die naar
de mens gesproken te oud waren om nog een kind te krijgen, toch was hij de zoon
van twee sterfelijke mensen en daarom ook zelf aan de dood onderworpen, net als
alle andere mensen. Ook Isaäks leven was vergankelijk als gevolg van de zonde.
Abraham
wist dat heel goed. Hij wist ook wel dat het offeren van Isaäk het heil van de
wereld en het eeuwige leven niet brengen kon. Maar waarom was hij dan toch
bereid om Isaäk te offeren? Dat was Abraham, omdat hij niettemin bleef geloven
in Gods belofte van de Messias die uit Isaäks nakomelingen geboren zou worden.
En het
was daardoor dat Abraham zo zeker wist dat, zelfs als het via het doden van
Isaäk moest gebeuren, toch God zelf zich van een lam ten brandoffer zou
voorzien.
Vandaar
dat hij tot zijn knechten toen hij hen achter liet zeggen kon, wat we lezen in
vers 5: Blijven jullie hier terwijl ik en de jongen verder gaan; wanneer we
hebben aangebeden, zullen wij tot jullie terugkeren.Wij, zei Abraham: dan
zullen wij tot jullie terugkeren. Vandaar dat in de brief aan de Hebreeën
gezegd kan worden, in 11:17-19: "Door het geloof heeft Abraham, toen hij
op de proef gesteld (niet: verzocht) werd, Isaak ten offer gebracht, en hij,
die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren, hij, tot wie
gezegd was: door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Hij heeft
overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, en
daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen".
Inderdaad,
zo lezen we in de verzen 10-12, want toen Abraham het mes nam om zijn zoon te
slachten, riep de Engel des HEEREN van de hemel tot hem en zei: strek uw hand
niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent
en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden.
Gemeente,
het Woord van God dat in onze tekst tot ons komt wil dat ook wij onszelf
daaraan toetsen, of ook wij God metterdaad zo vrezen dat we niets als van
onszelf beschouwen, om het voor onszelf te hebben en te houden en op te
vertrouwen.
God had
het offer van Isaäk helemaal niet nodig, want Isaäks leven was slechts een
sterfelijk, een vergankelijk leven. Vandaar dat ook de Hebreeënbrief
concludeert (in 7:16) dat Israël en Israëls priesterschap het heil niet brengen
konden, maar dat er een andere Priester moest komen, een Priester die zichzelf
zou offeren, en zo ons zou verlossen krachtens een onvernietigbaar leven.
Daarom
heeft God ook ons, en onze kerk, en onze organisaties, niet nodig; niet voor
ons behoud, en ook niet voor het heil van de volken.
3. Dat is dan ook waarom de eeuwige God zichzelf
voorziet van het Lam dat de zonden der wereld wegneemt. Het derde wat ik u
verkondigen mag.
Precies
zoals Abraham het in vers 8 al bij voorbaat beleed tegenover zijn zoon Isaäk:
"God zal zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon", zo
liet God het volgens vers 13 inderdaad gebeuren. Want daar staat: " Toen
sloeg Abraham zijn ogen op en daar zag hij een ram achter zich, met zijn horens
verward in het struikgewas. En Abraham ging en nam de ram en offerde hem ten
brandoffer in plaats van zijn zoon".
Omdat
Isaäks bloed geen zondaars behouden kan verhinderde God dat hij geofferd zou
worden. God verhinderde het niet omdat hij tegen het vergieten van het bloed
van mensen zou zijn. Niet voor niets heeft God direct na de zondvloed gezegd
(in Gen.9:6): "Wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal door de
mens vergoten worden". Dat is ook in overeenstemming met wat God al in het
begin tot Adam heeft gezegd: als je Mij ongehoorzaam bent zul je sterven.
Deze
woorden gelden voor de hele mensheid, voor iedereen. Vandaar dat ook de brief
aan de Hebreeën zegt (in Hebr.9:27): "het is de mensen beschikt éénmaal te
sterven, en daarna het oordeel". Maar de dood van geen enkel mens kan ons
redden van Gods oordeel over de zonde. God zelf moet in het enige aanvaardbare
offer voorzien.
Dat is
dan ook de reden waarom Hij, zolang dat ene offer nog komen moest, daarvoor in de
plaats met het bloed van dieren genoegen nam. Daarom dat ram, en daarom later
die hele offerdienst in de tempel. Maar het is wel duidelijk dat al dat
dierenbloed het ook niet kon doen. Het wees allemaal vooruit naar het Lam
waarvan God bij zichzelf gezworen had dat Hij Hem in de wereld brengen zou, als
een zegen voor alle volken.Dat Lam is gekomen, en het is van Hem dat de
Hebreeënbrief zegt (in 9:27,28), dat, zoals wij éénmaal sterven moeten en
daarna het oordeel, zo zal ook Christus, nadat Hij zich éénmaal geofferd heeft
om veler zonden op zich te nemen, voor een tweede keer zonder zonde gezien
worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten.
Broeders
en zusters, ziet u vol verwachting uit naar zijn tweede komst? Het is niet
genoeg te geloven dat uw zonden u vergeven zijn. Nee, maar de vrucht daarvan
moet hierin uitkomen dat u vol verwachting uitziet naar zijn wederkomst om u de
volledige erfenis te geven.
Wordt
inderdaad uw leven gekenmerkt door het geloof dat we in Christus erfgenamen
zijn van de hele schepping? Bent u tevreden met wat we hier denken te hebben,
leeft u alsof we er toch eigenlijk al zijn, of ziet u uit naar de hele erfenis
die ons is beloofd?
AMEN