LEWISIANA.NL

 

 

C. S. Lewis als “conservatieve denker”

 

door Arend Smilde

 

 


 

 

In maart 2010 verscheen bij uitgeverij Bert Bakker in Amsterdam de bundel Conservatieve vooruitgang, onder redactie van Thierry Baudet en Michiel Visser. Dit is een verzame­ling van twintig geschreven portretten van wat de omslagtekst aanduidt als “de belangrijke conservatieve denkers” uit de twintigste eeuw. Op de voorzijde van het omslag, maar niet op de titelpagina, worden ze tevens omschreven als “de grootste denkers van de twin­tigste eeuw”. In 2017 verscheen de vijfde druk. Aan deze bundel heb ik een essay over C. S. Lewis bijgedragen. Het is een bewerking van een in 2008 geschreven artikel voor het Kritisch Denkerslexicon.

 

Enkele maanden na verschijning van Conservatieve vooruitgang werd ik uitgenodigd om voor www.protestant.nl een blog over deze bundel te schrijven en daarbij speciale aandacht te geven aan mijn eigen bijdrage over Lewis. Dat deed ik, en de tekst is jarenlang op die website te vinden geweest. Onlangs ontdekte ik dat www.protestant.nl niet meer bestaat. Daarom presenteer ik mijn tekst over Lewis als conservatieve denker nu hieronder.

 

Arend Smilde   

     Utrecht, juli 2019   

 

 


 

 

Een bundel essays over twintig “conservatieve denkers” van de twintigste eeuw heeft bijna onvermijdelijk als eerste verrassing de inhoudsopgave. Je ziet daar, als geïnteresseerde leek, ten eerste figuren genoemd van wie je nog nooit gehoord had, en ten tweede figuren van wie je wel had gehoord maar nooit had begrepen dat ze conservatief waren of dat ze hoe dan ook nog van veel belang waren.

 

Dus begin je te lezen met enige twijfel of het wel juist en zinvol is, dit gezelschap op te voe­ren als vertegenwoordigers van een stroming of traditie. Is de voorstelling van “conserva­tisme” als denkrichting reëel? Wat hebben wij aan die voorstelling? En wordt er recht mee gedaan aan deze denkers? Het aardige van de bundel Conservatieve vooruitgang is dat zulke vragen haast nergens aan de orde komen en dat er toch, als vanzelf, een belangrijke rode draad zichtbaar wordt en daarmee een antwoord.

 

De meeste mensen die C. S. Lewis al een beetje kennen zullen zijn betekenis niet eerder in deze richting hebben gezocht. Maar als je hem in het hier optredende gezelschap van collega-kopstukken ziet, dan blijkt zijn conservatieve betekenis groot te zijn. Dat zit zo. De samen­stel­lers van de bundel noemen in hun Ten Geleide een mogelijke indeling van conservatieve den­kers in drie “deelstromingen”: sceptisch, classicistisch en romantisch. De meeste denkers laten natuurlijk een mengsel zien en zijn daarbij behalve conservatief ook nog iets anders. Wat dit laatste betreft: je kunt bij Lewis niet om het feit heen dat hij christen was, terwijl sommige andere denkers in deze bundel geen zweem van godsgeloof hadden. Dat verschil is moeilijk te reduceren tot een bijzonderheid voor fijnproevers. Toch is het bij de gegeven driedeling van conservatieven geen vraag in welke deelstroming Lewis thuishoort. Ondanks “romantische” en “sceptische” trekjes was hij duidelijk vooral een “classicistisch” conservatief. En als zodanig had hij niet alleen conservatieve betekenis, maar ook betekenis voor conservatieven.

 

Wat is namelijk de rode draad door deze essaybundel? Het is het algemeen-conservatieve maar bij uitstek classicistisch-conservatieve besef “dat er een orde, en wel een min of meer kenbare orde, buiten de natuurlijke orde om bestaat.” Deze formulering komt uit het hoofdstuk over C. S. Lewis. Bij hem wordt het conservatieve “orde”-besef uitzonderlijk reëel. Het voor­naamste thema van dit hoofdstuk is zijn bestrijding van het moderne ideaal van menselijke auto­nomie. Hij bestreed dat vaak niet zozeer als een kwalijke of gevaarlijke of goddeloze zaak, maar als een hersenschim. Tegen het einde volgen conclusies als “de malaise van de moderniteit is de illusie van de autonomie” en “ethische grondregels zijn geen product van mensen; de mens is een product van deze grondregels.”

 

Lang niet al zijn collega-conservatieven konden hem dit soort dingen zo duidelijk nazeg­gen. Bij hen lijkt het gekoesterde besef van “een orde buiten de natuurlijke orde om” soms weinig anders dan een gevoel of verlangen te zijn, of een advies om in elk geval maar te doen alsof. Het is wonderlijk te zien hoezeer mensen, grote denkers ook, kunnen hameren op het belang van een zaak en toch niet op de realiteit ervan. Je zou denken: het een heeft geen zin zonder het ander. Lewis maakte werk van deze gedachte. Zijn “orde”-besef was dan ook geen wankele zaak maar juist een diepe, vaste, heldere, levendige overtuiging. Overal in zijn werk – van de populaire Screwtape Letters, sciencefiction en Narnia-verhalen, via populair-theolo­gisch en wetenschappelijk-letterkundig werk, tot zijn polemische en filosofische essays en The Abolition of Man – verkondigde en verdedigde hij die overtuiging met verve.

 

Men zou zijn collega-kopstukken in deze bundel soms ook wat van die overtuiging toewensen.