LEWISIANA.NL

 

 

 

AUTONOMIE WORDT OUDERWETS

 

Notities bij mijn zoveelste herlezing van C. S. Lewis, De afschaffing van de mens

 

Arend Smilde

Wapenveld, jaargang 65 nr. 6, december 2015, pp. 10-19.

 

» PDF (A4, 10 blz.)

 

 

De C. S. Lewis-kring van C.S.F.R. Amsterdam nodigde mij begin 2015 uit voor zijn slotbijeenkomst op 3 juni. Een lezing hoefde ik niet te houden – eenvoudig “mee kringen” was voldoende – dus het leek me wel wat. Over welk boek het zou gaan moest nog bekeken worden. In mei kwam er bericht dat het zou gaan over The Abolition of Man (1943). Had ik een onderwerp mogen kiezen, dan zou het zeker dit zijn geweest. Er zijn weinig dingen waar ik C. S. Lewis hoger om waardeer dan dit kleine boek van nog geen 20.000 woorden. Als eerste- of tweedejaars geschiedenisstudent heb ik er begin jaren ’80 al eens een hoogleraar mee lastiggevallen. Het was ook het eerste wat ik ooit van Lewis vertaalde, hoewel het resultaat pas ruim tien jaar later verscheen (De afschaffing van de mens, 1997, vierde druk 2011). Ik herlas het nu, maakte notities, en kringde mee. Daarna heb ik mijn notities uitgewerkt voor Wapenveld om ook hier te vertellen hoe ik voor de zoveelste keer getroffen werd door de kracht en het belang van dit boek. Ten eerste zag ik beter dan voorheen de betekenis van de titel voor een goed begrip van het betoog; ten tweede zag ik de “actuele betekenis” van het boek ruim zeventig jaar na publicatie opnieuw groeien; ten derde zag ik de verleiding om eigen stokpaardjes te berijden, maar ook de mogelijkheid om ze thuis te laten en dan misschien te meer van mijn gading te vinden.

 

 

 1

 

Niet dat De afschaffing van de mens een onversneden meesterwerk mag heten. Het boekje herlezend werd ik gesterkt in mijn overtuiging dat het eerste hoofdstuk (van de drie) bedroevend slecht gestructureerd is. De onoverzichtelijkheid van dat hoofdstuk is wellicht de voornaamste oorzaak waardoor juist dit werk van Lewis, naar het schijnt, als “moeilijk” ervaren wordt of bekendstaat. Het probleem is misschien als volgt te karakteriseren. In het laatste jaar van zijn leven, twintig jaar na verschijning van dit boek, gaf Lewis tijdens een interview een mooi recept voor goed schrijverschap: “Weet precies wat je wilt zeggen, en zorg ervoor dat je precies dát zegt”. En hij lichtte het toe als volgt:

Je dient te bedenken dat lezers niet bij voorbaat weten wat je bedoelt. Als je meerduidige woorden kiest, dan zal je bedoeling de lezer ontgaan. Ik stel me weleens voor dat schrijven zoiets is als een kudde schapen over een weg drijven. Er hoeft links of rechts maar één hek open te staan of ze glippen er zonder mankeren doorheen.1

In het eerste hoofdstuk van The Abolition of Man is het alsof Lewis zich beijvert om dit soort hekken te openen in plaats van te sluiten. Een voorproefje hiervan krijgen we al in de lange ondertitel van het boek: Reflections on education with special reference to the teaching of English in the upper forms of schools. Deze ondertitel is naar mijn idee een geval van mock-scholarly style, iets waar Lewis goed in was maar waar de lezer in dit geval meer hinder dan plezier van heeft. De grap is helaas misplaatst. In de vertaling heb ik de ondertitel dan ook weggelaten en later zag ik dat de Franse, Duitse en Spaanse vertalers dat ook hebben gedaan. Je kunt bij aandachtige lezing van het boek niet anders concluderen dan dat de hele schoolboekenkwestie zoals die aan het begin speelt, en zelfs de hele kwestie van opvoeding en onderwijs, niet meer is dan de “springplank”2 die Lewis koos om tot zijn echte onderwerp te komen. Alle andere, dat wil zeggen alle echte aanwijzingen in hoofdstuk 1 voor de opbouw en strekking van het geheel zijn als het ware verdekt opgesteld. Ook als je die aanwijzingen speciaal gezocht en eindelijk gevonden hebt, zijn ze veelal vaag. Nieuwe lezers doen er misschien wel het beste aan dit hoofdstuk voor het laatst te bewaren en te beginnen bij hoofdstuk 2.

        Maar ook al is zowel de ondertitel als het eerste hoofdstuk van het boek verwarrend, de hoofdtitel is dubbel duidelijk. Ten eerste verwijst de titel De afschaffing van de mens naar hoofdstuk 3, want dit draagt dezelfde titel, en ten tweede verschijnt die term bijna halverwege dat hoofdstuk aan het slot van een alinea. Dergelijke dingen mag men in geval van twijfel natuurlijk opvatten als aanwijzing voor wat de hoofdbedoeling van een auteur met zijn boek is. En inderdaad wordt hier, als je deze aanwijzing volgt, al vlug alle mogelijke twijfel weggenomen. Het gaat Lewis in dit boekje niet om schoolboeken en onderwijs, maar om het thema van hoofdstuk 3, waarvan de genoemde alinea dan wellicht de kern of het hoogtepunt is, zodat de lezer daar moet zijn om te weten waar het allemaal over gaat. En het punt dat Lewis in dat laatste hoofdstuk maakt – met genoemde passage als een mijlpaal in zijn betoog – is een punt waarvan het belang in mijn ogen moeilijk te overtreffen is en waarvan ik bovendien moet zeggen dat ik het, ondanks de moeizame aanloop in het eerste hoofdstuk, nooit een andere auteur zo doeltreffend heb zien maken.

        Wat is dat punt? Er zijn, al met al, genoeg commentators die zien dat dit geen boek over onderwijs en schoolboeken is. Zij zeggen dan vaak zoiets als dat Lewis het bestaan van objectieve waarden verdedigt tegen “subjectivisme”, dus tegen de moderne overtuiging dat alle waarden – al onze ideeën over wat goed is, wat mooi is en zelfs wat waar is – “subjectief” zouden zijn. Ik denk dat die commentators er met een dergelijke samenvatting nog steeds een beetje naast zitten. Mijn voornaamste argument om dat te denken heb ik al genoemd: de titel van het boek en van het derde hoofdstuk. De woorden “objectief” en “subjectief”, met of zonder ‑isme, komen in deze titel niet voor; en zelfs in dat gehele slothoofdstuk komen ze niet voor (wel in de eerste twee hoofdstukken). De strekking van het boek is dan ook niet de boodschap: “subjectivisme is verwerpelijk”, maar een uitnodiging om te zeggen: “stel, we aanvaarden het subjectivisme” en dan deze mogelijkheid – want een mogelijkheid is het – nuchter tot het einde te doordenken.

        Lewis was modern genoeg om te erkennen dat het objectieve bestaan van waarden niet wetenschappelijk te bewijzen en in die zin niet te verdedigen is.3 Pak je het onderzoek naar waarden wetenschappelijk aan, dan is het geen vraag waar je uitkomt: bij natuurlijke selectie, evolutionaire psychologie en culturele evolutie, met als enige vastliggende waarde die van puur voortbestaan, wat je net zo goed een noodlot als een waarde kunt noemen. Andere, echte objectieve waarden, door Lewis in dit verband collectief aangeduid als “de Tao” – waarden die geldig blijven ongeacht of en hoe mensen er ooit over hebben gedacht of zullen denken, zelfs ongeacht of er mensen bestaan – zijn voor de wetenschappelijke onderzoeker als zodanig onvindbaar. “Subjectivisme” is dus de enige denkbare wetenschappelijke uitslag. De vraag is alleen hoe lang je een subjectivistische overtuiging om die reden kunt handhaven. Het probleem is dat geen mens er consequent naar handelt. Ernaar handelen is intussen niet per definitie onmogelijk (zoals een tegenstrijdigheid dat is); en de vooruitgang van wetenschap en techniek vergroten voortdurend zowel de mogelijkheid als onze neiging om in gedachten, woorden en daden die richting te kiezen. Het is daarom de moeite waard om te bedenken wat er gebeuren zou als mensen ooit eens wél consequent naar die overtuiging gingen handelen.

        Bij dit laatste punt begint hoofdstuk 3 van De afschaffing van de mens. Het gedachte-experiment dat Lewis dan uitvoert is even eenvoudig als briljant. Hij stelt zich voor dat het de verenigde krachten van wetenschap en techniek uiteindelijk gelukt is om de Tao niet alleen volledig te ontmaskeren of “doorzien” als puur natuurproduct, maar ook volledig in de greep te krijgen, dat is: tot in ieder detail manipuleerbaar te maken. Wat voor waarden een mens erop nahoudt is voortaan tot in finesses te regelen: we kunnen ze te allen tijde uit een eindeloze hoeveelheid mogelijkheden kiezen, en ieder onderdeel naar believen in- of uitschakelen; we hebben het “zelf” in de hand. De volgende vraag is nu: op grond waarvan zullen wij – of waarschijnlijker, zullen onze “Africhters” – dan een keuze doen? Iedere specifiek menselijke drijfveer is “doorzichtig” en manipuleerbaar, en daarmee ontkracht. Wat overblijft zijn motieven die we met andere levende wezens gemeen hebben en het “op een gegeven moment ervaren emotionele gewicht” van deze motieven.4 De uitslag van dit korte filosofische onderzoek is deze. Wie in het licht van de aanhoudende vooruitgang van wetenschap en techniek nadenkt over de subjectivistische opvatting van waarden en over de mogelijkheid om consequent naar die opvatting te handelen, die moet concluderen, niet zozeer dat geen mens ernaar handelt, maar dat wie ernaar handelt geen mens is. Of we blij mogen zijn met dit inzicht is een andere vraag. In De afschaffing van de mens gaat het strikt om de erkenning van de genoemde samenhang. Vandaar de titel.5

 

 

 2

 

Het aantal mogelijke toepassingen van dit inzicht is groot. Deze keer moest ik bij herlezing van het betoog vooral denken aan twee recente artikelen in The Economist. Ten eerste een boekrecensie (14 maart 2015) onder het kopje “Infamy, infamy: Shame in the modern world”.6 De recensie gaat over twee boeken:

   1. Jennifer Jacquet, Is Shame Necessary? New Uses for an Old Tool
   2. Jon Ronson, So You’ve Been Publically Shamed.

Het eerste wordt gekarakteriseerd als een beschouwing die

te denken geeft over de zachte macht van smaad en het belang daarvan voor de maatschappelijke cohesie in een hoe langer hoe meer individualistische cultuur. In een marktsamenleving, waar aan bijna ieder principe een prijskaartje hangt, kan een beroep op belangeloze burgerzin en plichtsbesef weleens nostalgisch lijken, zo niet zinloos. Maar haal je iemands reputatie erbij, dan blijkt het ineens te werken ... Overheid en actiegroepen hebben ook gesnapt hoe effectief een schandpaal is ... De onuitgesproken boodschap ... is actueel en urgent ... Jacquet is vol lof over het democratiserend potentieel van schandpalen ...

Naar aanleiding van het andere boek zegt de recensent:

Schande spreken gebeurt volop; veranderd zijn alleen de sprekers. ... Angst voor de publiciteit verklaart de opkomst van honderden bedrijven die zich toeleggen op “reputatiemanagement”. Tegen betaling zorgen zij voor algemene, onschuldige content die de minder vleiende verhalen naar de derde of vierde Google-pagina en daarmee naar een betrekkelijk onopvallende plaats duwt.

        Dit is een selectie van slechts twee citaten, maar ik heb de hele recensie goed gelezen – en het ziet er echt naar uit dat noch de recensent, noch een van beide besproken auteurs één gedachte heeft gewijd aan een andere dan instrumentele benadering van het verschijnsel schaamte en schande. Sterker: ik kan me vergissen, maar de omschrijving Old Tool in de ondertitel van het eerste boek lijkt ervan uit te gaan dat schaamte en schande ook vroeger nooit anders zijn gezien dan als tool, gereedschap, instrument – als middel tot een doel. Het zou een gedachte zijn als dat de molens van Kinderdijk destijds gebouwd zijn om toeristen te trekken.

        Ten tweede een veel langer artikel, een “Briefing” annex coverstory van de Economist over Kunstmatige Intelligentie onder de titel “Rise of the machines” (9 mei 2015).7 De eenregelige samenvatting aan het begin luidt: “Artificial intelligence scares people – excessively so”. Een paar citaten:

Elon Musk ... [is] het type technoloog waarvan je zou denken dat hij de toekomst met ongebreideld optimisme tegemoet ziet. Toch heeft niet alle technologie van morgen zijn goedkeuring ... Kunstmatige intelligentie (ki) noemt hij een vorm van “demonen oproepen” en het bouwen van een rivaal van menselijke intelligentie wellicht het grootste gevaar dat de wereld bedreigt. En hij staat niet alleen ...

   Als spiegelbeeld van deze zorgen is er het optimisme dat het vakgebied beheerst ... Insiders zijn, al met al, niet bezorgd dat ze straks door hun eigen scheppingen worden ingehaald. Zij zijn niet zozeer bezig een nieuw soort geest te maken als wel te zorgen dat het oude soort iets minder nodig is. Taken die tot nu toe alleen voor mensen uitvoerbaar waren, worden uitvoerbaar gemaakt voor machines.

   ... De opwinding betreft momenteel vooral een subdiscipline van ki die wordt aangeduid als deep learning, waarbij computers zichzelf leren nieuwe taken uit te voeren door grote hoeveelheden data te verwerken. Op deze manier ontstaan algoritmes waarmee een kloof overbrugbaar wordt die iedere ki-onderzoeker dwars zit: het feit dat, in grote lijnen, voor mensen datgene moeilijk is wat voor computers makkelijk is, en andersom. ...

   De zwartkijkers [doom-mongers] hebben één belangrijk feit aan hun kant. Tientallen jaren neurowetenschappelijk onderzoek hebben geen enkel resultaat opgeleverd dat aangeeft dat het brein iets anders zou zijn dan een machine, gemaakt van gewone atomen, gebruik makend van gewone krachten en gehoorzamend aan de gewone natuurwetten. Er is, met andere woorden, geen mysterieuze “levensvonk”, die nodig zou zijn om het in gang te zetten. Dit wekt de gedachte dat het in principe mogelijk is een kunstmatig brein te bouwen – of zelfs een machine die er anders uitziet dan een brein maar die hetzelfde soort dingen doet.

   Maar in principe iets kunnen is in de verste verte niet hetzelfde als dat je het werkelijk doet. ... Een beeldherkenner kan griezelig nauwkeurig werken, maar het heeft geen doelen, geen motieven, en even weinig besef van zijn eigen bestaan als een spreadsheet of een klimaatmodel. En iemand die probeert de werking van het brein na te bootsen, zal ook niet noodzakelijk beginnen de dingen te doen die ki nu op de momenteel gangbare manier doet. KI zet een heleboel brute kracht in om schijnbaar intelligente antwoorden te ontlokken aan systemen die vandaag wel groter en krachtiger zijn dan vroeger, maar die nog even weinig op een bewustzijn8 lijken als voorheen. Men streeft niet naar het bouwen van systemen die op een biologisch bewustzijn lijken. Een andere pionier van de kunstmatige intelligentie, Edsger Dijkstra, heeft eens opgemerkt dat de vraag of een computer kan denken een beetje lijkt op de vraag “of onderzeeërs kunnen zwemmen”.

   Niets maakt dit zo goed duidelijk als de manieren waarop ki-programma’s te foppen zijn ... Het is zelfs mogelijk beelden samen te stellen die voor mensen zoiets als een sneeuwbeeld op televisie zijn, maar die door neurale netwerken toch zonder aarzeling als bestaande voorwerpen worden aangemerkt.

Dan volgt er iets over werkgelegenheid, en het bekende verhaal dat hier wel een probleem ligt op de korte termijn en voor specifieke beroepsgroepen, maar niet op lange termijn voor de algehele omvang van de werkgelegenheid. En dan de eveneens bekende Economist-gedachte dat er in wezen niet veel nieuws aan de hand is:

Kunstmatige Intelligentie kun je misschien het beste gewoon beschouwen als de meest recente aflevering in een lange reeks cognitieve versterkers, door mensen uitgevonden om de vermogens van hun hersenen te vergroten.

        De afschaffing van de mens herlezend moest ik, zoals gezegd, eerst denken aan de instrumentele opvatting van schaamte en schande in de genoemde recensie; het tweede was de in het artikel over Kunstmatige Intelligentie genoemde “opwinding”, excitement, over a subfield of ai called “deep learning” in which computers teach themselves tasks by crunching large sets of data, in conjunctie met het eveneens genoemde inzicht dat computers niets hebben wat maar in de verte op goals en motivation lijkt. Eén passage bij Lewis die me hieraan herinnerde is deze, in de laatste alinea van hoofdstuk 3 en daarmee van het boek:

Waar ik nu vooral bang voor ben is de tegenwerping dat ik “de zoveelste” obscurantist ben, dat wij deze grens aan de groei van de wetenschap net als alle eerder getrokken grenzen veilig kunnen passeren [nl. door “de Tao” finaal weg te verklaren]. Zo’n antwoord komt voort uit de rampzalige moderne gewoonte om serieel te denken – het zich voortdurend aan ons opdringende beeld van een oneindige voortgang langs één enkele lijn. Wij moeten zo vaak met getallen werken dat wij ons ieder proces al gauw voorstellen als een getallenreeks waarvan iedere stap tot in alle eeuwigheid er net zo een is als de vorige. ... Er bestaan ontwikkelingen waarin de laatste stap sui generis is – onvergelijkbaar met alle andere – en waarvan de voltooiing inhoudt dat alle voorgaande moeite voor niets is geweest. Het reduceren van de Tao tot een puur natuurproduct is zo’n stap.

Laat ik niet doordraven, en ook niet de mogelijkheid negeren dat Lewis zelf al doordraafde. Het lijkt erop dat hij in 1943 een maatschappijkritiek formuleerde die zo raak was dat ze, zoals goede wijn, mettertijd nog beter wordt.9 Maar is dat zo? Of was en blijft zijn commentaar gewoon wat vergezocht en overdreven?

        Bij een bespreking van The Abolition of Man zijn er in grote lijnen drie manieren waarop het fout kan gaan.

1. Men blijft hangen in hoofdstuk 1 en in morele verontwaardiging over moreel verval.

2. Men dringt door tot hoofdstuk 3 en ziet dat dat het belangrijkste is, maar de relevantie ervan wordt afgemeten aan de stand van de techniek; net als de Economist denkt men dan al vlug, in zekere zin waarschijnlijk op goede gronden, dat “het” zo’n vaart niet zal lopen.

3. Men interpreteert de “afschaffing van de mens” in termen van eigen maatschappijkritische stokpaardjes.

Over de eerste dwaling wil ik het nu niet hebben, de derde komt straks, compleet met mijn eigen stokpaardje. De tweede is misschien vermijdbaar als we in De afschaffing van de mens letten op een andere passage tegen het einde van hoofdstuk 3, waar Lewis zegt:

Ik denk niet alleen, en misschien niet eens hoofdzakelijk, aan onze nationale vijand van dit ogenblik [1943]. ... De aanpak kan (aanvankelijk) in grofheid verschillen. Maar menig beminnelijk door zijn knijpbril kijkende wetenschapper, menig populaire toneelschrijver, menig amateurfilosoof onder ons heeft uiteindelijk dezelfde bedoeling als de huidige machthebbers in Duitsland. Traditionele waarden moeten “ontmaskerd” worden en de mensheid in een nieuwe vorm gegoten ... De opvatting dat wij naar believen “ideologieën” kunnen bedenken, en de hieruit voortvloeiende benadering van het mensdom als λη, als exemplaren of preparaten, begint onze taal al aan te tasten. ... Deugd heet nu integratie en ijver dynamiek ... En het allermooiste voorbeeld: deugden als spaarzaamheid en matiging, of zelfs normale intelligentie, heten sales resistance.

De stand van wetenschap en techniek is niet onbelangrijk; en even belangrijk is misschien de vraag wat mensen met wetenschap en techniek doen. Maar dan is er ook nog de vraag wat wetenschap en techniek met mensen doen. Ik denk dat Lewis het in De afschaffing van de mens over dit laatste had. Zo bekeken is zijn commentaar in mijn ogen nauwelijks of helemaal niet overdreven, en bijzonder scherpzinnig. Zijn antwoord op die laatste vraag – uiteraard geen volledig antwoord, maar wel een onmisbaar en verwaarloosd onderdeel van een volledig antwoord – is: de steeds verder en steeds sneller voortschrijdende techniek, of “toegepaste wetenschap”, bezorgt mensen een steeds cynischer kijk op mensen.

        Hoezo? Terug naar de Economist van 9 mei 2015. Kunstmatige Intelligentie was de coverstory, dus behalve een uitvoerig artikel was aan het begin van dat nummer ook de eerste “Leader” aan dit onderwerp gewijd.10 Dit is de openingszin:

“De ontwikkeling van volledige kunstmatige intelligentie zou het einde van de mensheid kunnen betekenen”, waarschuwt Stephen Hawking.

Maar het gaat nu om de slotpassage:

Die kunstmatig-intelligente wezens zijn nog heel ver weg, en misschien zal het ook wel nooit mogelijk zijn ze te maken. Al een eeuw lang wordt er aan het brein getrokken en geduwd, maar de psychologen, neurologen, sociologen en filosofen zijn er nog lang niet achter hoe je een bewustzijn maakt – of wat het is. En de commerciële betekenis van zelfs maar een beperkte intelligentie van het algemene soort – het soort dat interesses en autonomie heeft – is verre van duidelijk. Een auto die zichzelf beter bestuurt dan de eigenaar het kan, dat klinkt heel goed; een auto die zelf ideeën heeft over waar hij heen wil veel minder.
    Maar ook al ligt “volledige” ki, zoals Hawking het noemt, nog heel ver in de toekomst, samenlevingen doen er verstandig aan te bedenken hoe zij ermee om zullen gaan. Dat is gemakkelijker dan het lijkt ... Ja, gevaren zijn er. Maar ze moeten ons niet het zicht ontnemen op de geweldige voordelen die er van ki te verwachten zijn.
11

Het meest belangwekkende zinnetje citeer ik ook in het Engels:

And the business case for even limited intelligence of the general sort – the sort that has interests and autonomy – is far from clear.

Let wel, the business case is far from clear. Ik meen te begrijpen wat de auteur bedoelt. Aan de ontwikkeling van intelligente machines met eigen interesses en autonomie valt waarschijnlijk geen geld te verdienen, dus hoeven we niet heel bang te zijn dat ze er komen. Wat zit de liberaal-kapitalistische wereld mooi in elkaar! – Maar intussen valt er klaarblijkelijk wel geld te verdienen aan bestrijding van intelligentie, autonomie en eigen interesses bij de reeds bestaande machines die we “mensen” noemen. Dat is immers wat we dagelijks op grote schaal zien gebeuren. Ik bedoel het geïnstitueerde cynisme dat we aanduiden als Reclame – de meedogenloze manipulatie van mensen ter vernietiging van alles wat zweemt naar sales resistance.

 

 

 3

 

Dit brengt me bij de derde manier waarop beschouwingen over De afschaffing van de mens kunnen ontsporen. Ik moet bekennen dat ik een speciale devotie heb voor mijn eigen afkeer van reclame. Het is een stokpaardje van mij. De moderne reclame zie ik als een maatschappelijk probleem van de eerste orde en als een belangrijke reden om niet gelukkig te zijn met liberaal kapitalisme. Dus denk ik: zie eens hoe raak deze tak van bedrijf wordt beschreven, daar waar Lewis “cynische propaganda” voorstelt als een soort noodlot van de moderne mensheid, met als enig houdbaar alternatief “ontmaskering” van emoties en daarmee van ieder echt waardebesef, een ontmaskering “op basis van een huis-, tuin- en keukenrationalisme”. Manipulatie of denigratie: de kat of de hond. (Dit is het onderwerp van hoofdstuk 1, dat uiteindelijk zeker de moeite waard is.) Een goede gespreksvraag over The Abolition of Man is deze:

Wat is kenmerkender voor onze tijd: “cynische propaganda” of “ontmaskering van emoties”? Zie je een ontwikkeling van het een naar het ander, of heeft er volgens jou een ontwikkeling plaatsgevonden sinds Lewis dit boekje schreef?

        De toestand was in de dagen van Lewis ongetwijfeld al zorgelijk, ook met voorbijgaan van extreme gevallen zoals Hitler en Goebbels – getuige bijvoorbeeld oude foto’s van Piccadilly Circus in Londen. Maar, zoals bij meer dingen waarvan Lewis het zorgelijke zag, het is later alleen maar erger geworden. Ik bedoel dan niet zozeer de alomtegenwoordigheid van reclame en ook niet de geniepige vermenging van reclame met dingen die daar niet mee vermengd zouden moeten zijn (het woord en verschijnsel soap stamt uit zijn tijd: vermenging van vrouwenfilms met de zeepreclame van Procter & Gamble). Ik bedoel de vanzelfsprekendheid waarmee de reclame het ideale mensentype vaak voorstelt als drager van een commercieel geregisseerde nep-autonomie in de gestalte van maximale overgave aan een of andere grote, min of meer barbaarse hartstocht (leuzen als instinct takes over – Adidas – zijn niet van de lucht) of van een egocentrische grootheidswaan zoals die van Lodewijk XIV op zijn bekende staatsieportret (passie is mijn stijl – Flexa-verf; maar zie vooral de reclame voor auto’s). Veel akelige dingen die we kleuters gewoonlijk uit alle macht proberen af te leren, worden er voor de rest van ons leven weer ingepompt. Deze anti-beschavingsboodschappen dringen zich immers in principe voortdurend en van alle kanten aan ons op. Verontrustend is niet alleen het voor de hand liggende effect op de diverse doelgroepen, maar ook de gedachte dat dit effect precies het beoogde doel is. Gezien de kracht en omvang van deze bedrijfstak, en zijn complete vervlechting met ons maatschappelijk bestel, bekruipt mij vaak het vermoeden dat steeds meer mensen het hierdoor vanzelfsprekend zullen vinden zo te worden benaderd en zelf ook – zeer geleidelijk, indirect, onbewust – cynische manipulatie als grondhouding gaan overnemen van de beroepsmanipulators.12 Ik moet oppassen dat ik de strekking van The Abolition of Man niet geheel in dit soort termen uitleg. Toch denk ik dat mijn stokpaardje hier een plaats verdient.

        Maar we kunnen zonder. Neem zoiets als de recensie van die boeken over “Shame in the modern world” en leg die naast het artikel over ki met de daarin genoemde “gedachte” (lees: de latente overtuiging)

... dat het in principe mogelijk is een kunstmatig brein te bouwen – of zelfs een machine die er anders uitziet dan een brein maar die hetzelfde soort dingen doet.

20150509_cuk400De omslagillustratie van dat nummer van de Economist toont de achterzijde van een kaalgeschoren mensenhoofd met daarin een USB-poort. Er is immers “geen mysterieuze ‘levensvonk’ ... [H]et is in principe mogelijk een kunstmatig brein te bouwen”. Voor de boodschap van Lewis maakt het geen verschil of het bij een principe blijven zal of dat we juist weer eens diep onder de indruk zijn van een recente technische ontwikkeling. De genoemde gedachte of overtuiging zal, denk ik, niet verdwijnen zolang ze zich kan voeden met de schijnbaar eindeloze reeks technologische stappen en sprongen “voorwaarts”, een ontwikkeling die in de afgelopen twee eeuwen geleidelijk de status van een menselijke-natuurwet heeft gekregen en tegelijk de status van een maatschappelijke levensvoorwaarde: Innovatie verloren, rampspoed geboren.13 De overtuiging dat mensen machines zijn kan op deze manier misschien zonder grote inzinkingen blijven groeien. Ze zal dan, neem ik aan, hoe langer hoe meer praktijken opleveren zoals “reputatiemanagement”, en termen zoals het woord meatware14 (vooralsnog tussen aanhalingstekens) als aanduiding voor werknemers – degradatie van alle dingen en alle mensen tot middel, bij voortgaande verdamping van ieder doel en ook van ieder motief, afgezien van ’s mensen natuurlijke driften en de bevrediging daarvan, officieel misschien nog een tijdlang uit naam van de menselijke autonomie, een klassiek-modern ideaal dat zoetjesaan steeds ouderwetser wordt.

        Maar zo formuleer ik het probleem als iets van de toekomst. Dit viel onder de tweede manier waarop een bespreking van The Abolition of Man in het slop kan raken. In werkelijkheid denk ik dat de omvang en de vanzelfsprekendheid, wellicht ook de invloed, van praktijken zoals reputatiemanagement allang groot genoeg zijn om verontrustend te mogen heten. En de enige waarde die soms in mindering lijkt te kunnen komen op de waarde van technologische vooruitgang is de Autonomie van het Individu. Het Het is nietoe een geloof in de realiteit van deze “eigenwettigheid” van ieder mens verenigbaar is met het geloof dat er in ieder mens ten diepste geen andere wet zou heersen dan “de gewone natuurwetten” – dat is een vraag die, zover ik het kan nagaan, zelden of nooit in volle ernst gesteld wordt. Vandaar dat ik blij ben dat Lewis het heeft gedaan. Ik denk, met hem, dat die twee overtuigingen niet te combineren zijn. Als dat zo is, dan zal er minstens één van beide moeten vervallen.

        En moet één van beide geschrapt, dan heeft het zin om in het Economist-artikel over kunstmatige intelligentie de passage te herlezen die eindigt met de opmerking van Edsger Dijkstra

... dat de vraag of een computer kan denken een beetje lijkt op de vraag “of onderzeeërs kunnen zwemmen”.15

Dat menselijk bewustzijn tenslotte een zaak van gewone natuurwetten zou zijn, lijkt me daarom een idee dat je even goed kunt schrappen als handhaven. Of eigenlijk (tenzij je van mening bent dat mensen óók niet kunnen zwemmen) kun je dat idee voor onbepaalde tijd beter schrappen dan handhaven. Daarna is het maar een kleine stap naar de gedachte van Lewis dat specifiek menselijk handelen, ons handelen dus voor zover dat zich onderscheidt van dierlijk handelen, altijd begint bij iets dat per definitie niet doorzienbaar en dus niet manipuleerbaar is, maar gegeven. De slotzin van De afschaffing van de mens luidt: “Wie alles ‘doorziet’, ziet niets.”

 

 

 

Noten

   1^     “Cross-Examination” (1963), in God in the Dock (Eerdmans, Grand Rapids 1970), 263. Vertaald als “Kruisverhoor” in De tijdloze kern (Van Wijnen, Franeker 2016).

   2^     Deze aanduiding ontleen ik aan Chad Walsh, C. S. Lewis: Apostle to the Skeptics (1947), 37: “a convenient springboard”.

   3^     Zie inleidende tekst bij de Appendix van De afschaffing van de mens, maar ook een meer populaire uiteenzetting zoals in Onversneden christendom (1999; Mere Christianity, 1952) I.4: “Stel dat de wetenschap ooit eens voltooid zou zijn”, enz.

   4^     Passage onmiddellijk na de woorden “afschaffing van de mens” in het gelijknamige hoofdstuk 3.

   5^     Een samenvatting van het boek geef ik op www.lewisiana.nl/nl/abolition, of (Engelstalig) www.lewisiana.nl/abolsum.

   6^     Zie www.economist.com/node/21646185/print

   7^     Zie www.economist.com/node/21650526/print

   8^     Het Engelse mind vertaal ik afwisselend als “geest” en “bewustzijn”. – as

   9^     Het beeld van “goede wijn” ontleen ik aan een brief van 29 juli 1996 van de Engelse filosoof Mary Midgley (geb. 1919), zie www.lewisiana.nl/marymidgley.

10^     Zie www.economist.com/node/21650543/print

11^     Over één van die voordelen lees ik vier maanden later, terwijl ik dit schrijf, in de Economist van 19 september (www.economist.com/node/21664943/print). Suikerziekte kan blindheid tot gevolg hebben. Tijdige diagnose heeft zin maar is tijdrovend en zeer specialistisch werk. Met kunstmatig-intelligente beeldherkenning (nl. inspectie van foto’s van het netvlies) kan dat binnenkort wellicht veel sneller en goedkoper.

12^     De Stichting Reclame Code streeft naar “verantwoorde reclame” door middel van “zelfregulering” van “het adverterend bedrijfsleven”. “Tegelijkertijd”, lees ik in het eerste paragraafje van De Nederlandse Reclame Code (brochure verkrijgbaar via www.reclamecode.nl/consument/default.asp?paginaid=74), “verlicht SRC de druk om reclameregels tot in detail wettelijk vast te leggen en beperkt zij het risico op reclameverboden.”

13^     In 1889 zei Ludwig Mond, een Duits-Engelse pionier en topman van de chemische industrie, dat de oude stelregel “Necessity is the mother of Invention” had plaatsgemaakt voor het omgekeerde: “the inventor is now frequently in advance of the wants of his time. He may even create new wants, to my mind a distinct step in the development of human culture” – J. M. Cohen, The Life of Ludwig Mond (Methuen, London 1952), 181-182. Dit verklaart wellicht mede waarom het woord innovatie in veel gevallen het oude woord vooruitgang van de troon gestoten heeft.

14^     Zie www.economist.com/node/21664943/print: “Digital Taylorism”, in The Economist van 12 september 2015.

15^     Er wordt hier verwezen naar een vermakelijke en nog altijd lezenswaardige voordracht uit 1984 van de Nederlandse wiskundige en informaticus Edsger Wybe Dijkstra (1930-2002); zie www.cs.utexas.edu/users/EWD/transcriptions/EWD08xx/EWD898.html – met dank aan Arie Sonneveld uit Dieren, die me hierop attendeerde. Dijkstra spreekt in de bedoelde passage niet van “computers” maar van “machines”, een woordkeus die hem niet onverschillig was.