AUTONOMIE
WORDT OUDERWETS
Notities bij mijn zoveelste herlezing
van C. S. Lewis, De afschaffing van de mens
Arend Smilde
Wapenveld,
jaargang 65 nr. 6, december 2015, pp. 10-19.
» PDF (A4, 10 blz.)
De C. S. Lewis-kring van
C.S.F.R. Amsterdam nodigde mij begin 2015 uit voor zijn slotbijeenkomst op 3
juni. Een lezing hoefde ik niet te houden – eenvoudig “mee kringen” was voldoende
– dus het leek me wel wat. Over welk boek het zou gaan moest nog bekeken
worden. In mei kwam er bericht dat het zou gaan over The Abolition of Man (1943). Had ik een onderwerp mogen kiezen, dan
zou het zeker dit zijn geweest. Er zijn weinig dingen waar ik
C. S. Lewis hoger om waardeer dan dit kleine boek van nog geen 20.000
woorden. Als eerste- of tweedejaars geschiedenisstudent heb ik er begin jaren
’80 al eens een hoogleraar mee lastiggevallen. Het was ook het eerste wat ik
ooit van Lewis vertaalde, hoewel het resultaat pas ruim tien jaar later
verscheen (De afschaffing van de mens,
1997, vierde druk 2011). Ik herlas het nu, maakte notities, en kringde mee.
Daarna heb ik mijn notities uitgewerkt voor Wapenveld
om ook hier te vertellen hoe ik voor de zoveelste keer getroffen werd door de
kracht en het belang van dit boek. Ten eerste zag ik beter dan voorheen de
betekenis van de titel voor een goed begrip van het betoog; ten tweede zag ik
de “actuele betekenis” van het boek ruim zeventig jaar na publicatie opnieuw
groeien; ten derde zag ik de verleiding om eigen stokpaardjes te berijden, maar
ook de mogelijkheid om ze thuis te laten en dan misschien te meer van mijn
gading te vinden.
1
Niet dat De afschaffing van de mens een onversneden meesterwerk mag heten.
Het boekje herlezend werd ik gesterkt in mijn overtuiging dat het eerste
hoofdstuk (van de drie) bedroevend slecht gestructureerd is. De
onoverzichtelijkheid van dat hoofdstuk is wellicht de voornaamste oorzaak
waardoor juist dit werk van Lewis, naar het schijnt, als “moeilijk” ervaren
wordt of bekendstaat. Het probleem is misschien als volgt te karakteriseren. In
het laatste jaar van zijn leven, twintig jaar na verschijning van dit boek, gaf
Lewis tijdens een interview een mooi recept voor goed schrijverschap: “Weet
precies wat je wilt zeggen, en zorg ervoor dat je precies dát zegt”. En hij
lichtte het toe als volgt:
Je dient te bedenken dat lezers niet
bij voorbaat weten wat je bedoelt. Als je meerduidige woorden kiest, dan zal je
bedoeling de lezer ontgaan. Ik stel me weleens voor dat schrijven zoiets is als
een kudde schapen over een weg drijven. Er hoeft links of rechts maar één hek
open te staan of ze glippen er zonder mankeren doorheen.1
In het eerste hoofdstuk van The Abolition of Man is het alsof Lewis
zich beijvert om dit soort hekken te openen in plaats van te sluiten. Een
voorproefje hiervan krijgen we al in de lange ondertitel van het boek: Reflections on education with special
reference to the teaching of English in the upper forms of schools. Deze
ondertitel is naar mijn idee een geval van mock-scholarly
style, iets waar Lewis goed in was maar waar de lezer in dit geval meer
hinder dan plezier van heeft. De grap is helaas misplaatst. In de vertaling heb
ik de ondertitel dan ook weggelaten en later zag ik dat de Franse, Duitse en
Spaanse vertalers dat ook hebben gedaan. Je kunt bij aandachtige lezing van het
boek niet anders concluderen dan dat de hele schoolboekenkwestie zoals die aan
het begin speelt, en zelfs de hele kwestie van opvoeding en onderwijs, niet
meer is dan de “springplank”2 die Lewis koos om tot zijn echte onderwerp te komen. Alle andere, dat
wil zeggen alle echte aanwijzingen in
hoofdstuk 1 voor de opbouw en strekking van het geheel zijn als het ware
verdekt opgesteld. Ook als je die aanwijzingen speciaal gezocht en eindelijk
gevonden hebt, zijn ze veelal vaag. Nieuwe lezers doen er misschien wel het
beste aan dit hoofdstuk voor het laatst te bewaren en te beginnen bij
hoofdstuk 2.
Maar
ook al is zowel de ondertitel als het eerste hoofdstuk van het boek verwarrend,
de hoofdtitel is dubbel duidelijk. Ten eerste verwijst de titel De afschaffing van de mens naar
hoofdstuk 3, want dit draagt dezelfde titel, en ten tweede verschijnt die
term bijna halverwege dat hoofdstuk aan het slot van een alinea. Dergelijke
dingen mag men in geval van twijfel natuurlijk opvatten als aanwijzing voor wat
de hoofdbedoeling van een auteur met zijn boek is. En inderdaad wordt hier, als
je deze aanwijzing volgt, al vlug alle mogelijke twijfel weggenomen. Het gaat
Lewis in dit boekje niet om schoolboeken en onderwijs, maar om het thema van
hoofdstuk 3, waarvan de genoemde alinea dan wellicht de kern of het
hoogtepunt is, zodat de lezer daar moet zijn om te weten waar het allemaal over
gaat. En het punt dat Lewis in dat laatste hoofdstuk maakt – met genoemde
passage als een mijlpaal in zijn betoog – is een punt waarvan het belang in
mijn ogen moeilijk te overtreffen is en waarvan ik bovendien moet zeggen dat ik
het, ondanks de moeizame aanloop in het eerste hoofdstuk, nooit een andere
auteur zo doeltreffend heb zien maken.
Wat
is dat punt? Er zijn, al met al, genoeg commentators die zien dat dit geen boek
over onderwijs en schoolboeken is. Zij zeggen dan vaak zoiets als dat Lewis het
bestaan van objectieve waarden verdedigt tegen “subjectivisme”, dus tegen de
moderne overtuiging dat alle waarden – al onze ideeën over wat goed is, wat
mooi is en zelfs wat waar is – “subjectief” zouden zijn. Ik denk dat die
commentators er met een dergelijke samenvatting nog steeds een beetje naast
zitten. Mijn voornaamste argument om dat te denken heb ik al genoemd: de titel
van het boek en van het derde hoofdstuk. De woorden “objectief” en
“subjectief”, met of zonder ‑isme, komen in deze titel niet voor; en zelfs in dat gehele slothoofdstuk komen ze
niet voor (wel in de eerste twee hoofdstukken). De strekking van het
boek is dan ook niet de boodschap: “subjectivisme is verwerpelijk”, maar een
uitnodiging om te zeggen: “stel, we aanvaarden het subjectivisme” en dan deze
mogelijkheid – want een mogelijkheid is
het – nuchter tot het einde te doordenken.
Lewis
was modern genoeg om te erkennen dat het objectieve bestaan van waarden niet
wetenschappelijk te bewijzen en in die zin niet te verdedigen is.3 Pak je het onderzoek naar waarden
wetenschappelijk aan, dan is het geen vraag waar je uitkomt: bij natuurlijke
selectie, evolutionaire psychologie en culturele evolutie, met als enige
vastliggende waarde die van puur voortbestaan, wat je net zo goed een noodlot
als een waarde kunt noemen. Andere, echte objectieve waarden, door Lewis in dit
verband collectief aangeduid als “de Tao”
– waarden die geldig blijven ongeacht of en hoe mensen er ooit over hebben
gedacht of zullen denken, zelfs ongeacht of er mensen bestaan – zijn voor de
wetenschappelijke onderzoeker als zodanig onvindbaar. “Subjectivisme” is dus de
enige denkbare wetenschappelijke uitslag. De vraag is alleen hoe lang je een
subjectivistische overtuiging om die reden kunt handhaven. Het probleem is dat
geen mens er consequent naar handelt. Ernaar handelen is intussen niet per
definitie onmogelijk (zoals een tegenstrijdigheid dat is); en de vooruitgang
van wetenschap en techniek vergroten voortdurend zowel de mogelijkheid als onze
neiging om in gedachten, woorden en daden die richting te kiezen. Het is daarom
de moeite waard om te bedenken wat er gebeuren zou als mensen ooit eens wél
consequent naar die overtuiging gingen handelen.
Bij
dit laatste punt begint hoofdstuk 3 van De afschaffing van de mens. Het gedachte-experiment dat Lewis dan
uitvoert is even eenvoudig als briljant. Hij stelt zich voor dat het de
verenigde krachten van wetenschap en techniek uiteindelijk gelukt is om de Tao niet alleen volledig te ontmaskeren
of “doorzien” als puur natuurproduct, maar ook volledig in de greep te krijgen,
dat is: tot in ieder detail manipuleerbaar te maken. Wat voor waarden een mens
erop nahoudt is voortaan tot in finesses te regelen: we kunnen ze te allen
tijde uit een eindeloze hoeveelheid mogelijkheden kiezen, en ieder onderdeel
naar believen in- of uitschakelen; we hebben het “zelf” in de hand. De volgende
vraag is nu: op grond waarvan zullen wij – of waarschijnlijker, zullen onze
“Africhters” – dan een keuze doen? Iedere specifiek menselijke drijfveer is
“doorzichtig” en manipuleerbaar, en daarmee ontkracht. Wat overblijft zijn
motieven die we met andere levende wezens gemeen hebben en het “op een gegeven
moment ervaren emotionele gewicht” van deze motieven.4 De uitslag van dit korte filosofische onderzoek is deze. Wie in het
licht van de aanhoudende vooruitgang van wetenschap en techniek nadenkt over de
subjectivistische opvatting van waarden en over de mogelijkheid om consequent
naar die opvatting te handelen, die moet concluderen, niet zozeer dat geen mens
ernaar handelt, maar dat wie ernaar handelt geen mens is. Of we blij mogen zijn
met dit inzicht is een andere vraag. In De
afschaffing van de mens gaat het strikt om de erkenning van de genoemde
samenhang. Vandaar de titel.5
2
Het aantal mogelijke toepassingen van
dit inzicht is groot. Deze keer moest ik bij herlezing van het betoog vooral
denken aan twee recente artikelen in The Economist.
Ten eerste een boekrecensie (14 maart 2015) onder het kopje “Infamy, infamy:
Shame in the modern world”.6 De recensie gaat over twee boeken:
1. Jennifer
Jacquet, Is Shame Necessary? New Uses for an Old Tool
2. Jon Ronson, So
You’ve Been Publically Shamed.
Het eerste wordt gekarakteriseerd als
een beschouwing die
te denken geeft over de zachte macht
van smaad en het belang daarvan voor de maatschappelijke cohesie in een hoe
langer hoe meer individualistische cultuur. In een marktsamenleving, waar aan
bijna ieder principe een prijskaartje hangt, kan een beroep op belangeloze
burgerzin en plichtsbesef weleens nostalgisch lijken, zo niet zinloos. Maar
haal je iemands reputatie erbij, dan blijkt het ineens te werken ... Overheid
en actiegroepen hebben ook gesnapt hoe effectief een schandpaal is ... De
onuitgesproken boodschap ... is actueel en urgent ... Jacquet is vol lof over
het democratiserend potentieel van schandpalen ...
Naar aanleiding van het andere boek
zegt de recensent:
Schande spreken gebeurt volop;
veranderd zijn alleen de sprekers. ... Angst voor de publiciteit verklaart de
opkomst van honderden bedrijven die zich toeleggen op “reputatiemanagement”.
Tegen betaling zorgen zij voor algemene, onschuldige content die de minder
vleiende verhalen naar de derde of vierde Google-pagina en daarmee naar een
betrekkelijk onopvallende plaats duwt.
Dit
is een selectie van slechts twee citaten, maar ik heb de hele recensie goed
gelezen – en het ziet er echt naar uit dat noch de recensent, noch een van
beide besproken auteurs één gedachte heeft gewijd aan een andere dan instrumentele benadering van het
verschijnsel schaamte en schande. Sterker: ik kan me vergissen, maar de
omschrijving Old Tool in de
ondertitel van het eerste boek lijkt ervan uit te gaan dat schaamte en schande
ook vroeger nooit anders zijn gezien dan als tool, gereedschap, instrument – als middel tot een doel. Het zou
een gedachte zijn als dat de molens van Kinderdijk destijds gebouwd zijn om
toeristen te trekken.
Ten
tweede een veel langer artikel, een “Briefing” annex coverstory van de Economist over Kunstmatige Intelligentie
onder de titel “Rise of the machines” (9 mei 2015).7 De eenregelige samenvatting aan het
begin luidt: “Artificial intelligence scares people – excessively so”. Een paar
citaten:
Elon Musk ... [is] het type
technoloog waarvan je zou denken dat hij de toekomst met ongebreideld optimisme
tegemoet ziet. Toch heeft niet alle technologie van morgen zijn goedkeuring ...
Kunstmatige intelligentie (ki)
noemt hij een vorm van “demonen oproepen” en het bouwen van een rivaal van
menselijke intelligentie wellicht het grootste gevaar dat de wereld bedreigt.
En hij staat niet alleen ...
Als spiegelbeeld
van deze zorgen is er het optimisme dat het vakgebied beheerst ... Insiders
zijn, al met al, niet bezorgd dat ze straks door hun eigen scheppingen worden
ingehaald. Zij zijn niet zozeer bezig een nieuw soort geest te maken als wel te
zorgen dat het oude soort iets minder nodig is. Taken die tot nu toe alleen
voor mensen uitvoerbaar waren, worden uitvoerbaar gemaakt voor machines.
... De opwinding
betreft momenteel vooral een subdiscipline van ki
die wordt aangeduid als deep learning,
waarbij computers zichzelf leren nieuwe taken uit te voeren door grote
hoeveelheden data te verwerken. Op deze manier ontstaan algoritmes waarmee een
kloof overbrugbaar wordt die iedere ki-onderzoeker
dwars zit: het feit dat, in grote lijnen, voor mensen datgene moeilijk is wat
voor computers makkelijk is, en andersom. ...
De zwartkijkers [doom-mongers] hebben één belangrijk feit
aan hun kant. Tientallen jaren neurowetenschappelijk onderzoek hebben geen
enkel resultaat opgeleverd dat aangeeft dat het brein iets anders zou zijn dan
een machine, gemaakt van gewone atomen, gebruik makend van gewone krachten en
gehoorzamend aan de gewone natuurwetten. Er is, met andere woorden, geen
mysterieuze “levensvonk”, die nodig zou zijn om het in gang te zetten. Dit wekt
de gedachte dat het in principe mogelijk is een kunstmatig brein te bouwen – of
zelfs een machine die er anders uitziet dan een brein maar die hetzelfde soort
dingen doet.
Maar in principe
iets kunnen is in de verste verte niet hetzelfde als dat je het werkelijk doet.
... Een beeldherkenner kan griezelig nauwkeurig werken, maar het heeft geen
doelen, geen motieven, en even weinig besef van zijn eigen bestaan als een
spreadsheet of een klimaatmodel. En iemand die probeert de werking van het
brein na te bootsen, zal ook niet noodzakelijk beginnen de dingen te doen die ki nu op de momenteel gangbare manier
doet. KI zet een heleboel brute kracht in om schijnbaar intelligente antwoorden
te ontlokken aan systemen die vandaag wel groter en krachtiger zijn dan vroeger,
maar die nog even weinig op een bewustzijn8 lijken als voorheen. Men streeft niet naar het bouwen van systemen die
op een biologisch bewustzijn lijken. Een andere pionier van de kunstmatige
intelligentie, Edsger Dijkstra, heeft eens opgemerkt dat de vraag of een
computer kan denken een beetje lijkt op de vraag “of onderzeeërs kunnen
zwemmen”.
Niets maakt dit zo
goed duidelijk als de manieren waarop ki-programma’s
te foppen zijn ... Het is zelfs mogelijk beelden samen te stellen die voor
mensen zoiets als een sneeuwbeeld op televisie zijn, maar die door neurale
netwerken toch zonder aarzeling als bestaande voorwerpen worden aangemerkt.
Dan volgt er iets over werkgelegenheid, en het bekende
verhaal dat hier wel een probleem ligt op de korte termijn en voor specifieke
beroepsgroepen, maar niet op lange termijn voor de algehele omvang van de
werkgelegenheid. En dan de eveneens bekende Economist-gedachte
dat er in wezen niet veel nieuws aan de hand is:
Kunstmatige Intelligentie kun je misschien het beste
gewoon beschouwen als de meest recente aflevering in een lange reeks cognitieve
versterkers, door mensen uitgevonden om de vermogens van hun hersenen te
vergroten.
De afschaffing van de mens herlezend moest ik, zoals gezegd,
eerst denken aan de instrumentele opvatting van schaamte en schande in de
genoemde recensie; het tweede was de in het artikel over Kunstmatige
Intelligentie genoemde “opwinding”, excitement,
over a subfield of ai called “deep learning” in which
computers teach themselves tasks by crunching large sets of data, in
conjunctie met het eveneens genoemde inzicht dat computers niets hebben wat
maar in de verte op goals en motivation lijkt. Eén passage bij Lewis
die me hieraan herinnerde is deze, in de laatste alinea van hoofdstuk 3 en
daarmee van het boek:
Waar ik nu vooral bang voor ben is de
tegenwerping dat ik “de zoveelste” obscurantist ben, dat wij deze grens aan de
groei van de wetenschap net als alle eerder getrokken grenzen veilig kunnen
passeren [nl. door “de Tao” finaal
weg te verklaren]. Zo’n antwoord komt voort uit de rampzalige moderne gewoonte
om serieel te denken – het zich voortdurend aan ons opdringende beeld van een
oneindige voortgang langs één enkele lijn. Wij moeten zo vaak met getallen
werken dat wij ons ieder proces al gauw voorstellen als een getallenreeks
waarvan iedere stap tot in alle eeuwigheid er net zo een is als de vorige. ...
Er bestaan ontwikkelingen waarin de laatste stap sui generis is – onvergelijkbaar met alle andere – en waarvan de voltooiing
inhoudt dat alle voorgaande moeite voor niets is geweest. Het reduceren van de Tao tot een puur natuurproduct is zo’n
stap.
Laat ik niet doordraven, en ook niet
de mogelijkheid negeren dat Lewis zelf al doordraafde. Het lijkt erop dat hij
in 1943 een maatschappijkritiek formuleerde die zo raak was dat ze, zoals goede
wijn, mettertijd nog beter wordt.9 Maar is dat zo? Of was en blijft zijn commentaar gewoon wat vergezocht
en overdreven?
Bij
een bespreking van The Abolition of Man zijn
er in grote lijnen drie manieren waarop het fout kan gaan.
1. Men
blijft hangen in hoofdstuk 1 en in morele verontwaardiging over moreel verval.
2. Men
dringt door tot hoofdstuk 3 en ziet dat dat het belangrijkste is, maar de
relevantie ervan wordt afgemeten aan de stand van de techniek; net als de Economist denkt men dan al vlug, in
zekere zin waarschijnlijk op goede gronden, dat “het” zo’n vaart niet zal
lopen.
3. Men
interpreteert de “afschaffing van de mens” in termen van eigen maatschappijkritische
stokpaardjes.
Over de eerste dwaling wil ik het nu
niet hebben, de derde komt straks, compleet met mijn eigen stokpaardje. De
tweede is misschien vermijdbaar als we in De
afschaffing van de mens letten op een andere passage tegen het einde van
hoofdstuk 3, waar Lewis zegt:
Ik denk niet alleen, en misschien
niet eens hoofdzakelijk, aan onze nationale vijand van dit ogenblik [1943]. ...
De aanpak kan (aanvankelijk) in grofheid verschillen. Maar menig beminnelijk
door zijn knijpbril kijkende wetenschapper, menig populaire toneelschrijver,
menig amateurfilosoof onder ons heeft uiteindelijk dezelfde bedoeling als de
huidige machthebbers in Duitsland. Traditionele waarden moeten “ontmaskerd”
worden en de mensheid in een nieuwe vorm gegoten ... De opvatting dat wij naar
believen “ideologieën” kunnen bedenken, en de hieruit voortvloeiende benadering
van het mensdom als ὕλη,
als exemplaren of preparaten, begint onze taal al aan te tasten. ... Deugd heet
nu integratie en ijver dynamiek ... En het allermooiste
voorbeeld: deugden als spaarzaamheid en matiging, of zelfs normale
intelligentie, heten sales resistance.
De stand van wetenschap en techniek
is niet onbelangrijk; en even belangrijk is misschien de vraag wat mensen met
wetenschap en techniek doen. Maar dan is er ook nog de vraag wat wetenschap en
techniek met mensen doen. Ik denk dat Lewis het in De afschaffing van de mens over dit laatste had. Zo bekeken is zijn
commentaar in mijn ogen nauwelijks of helemaal niet overdreven, en bijzonder
scherpzinnig. Zijn antwoord op die laatste vraag – uiteraard geen volledig
antwoord, maar wel een onmisbaar en verwaarloosd onderdeel van een volledig
antwoord – is: de steeds verder en steeds sneller voortschrijdende techniek, of
“toegepaste wetenschap”, bezorgt mensen een steeds cynischer kijk op mensen.
Hoezo?
Terug naar de Economist van 9 mei
2015. Kunstmatige Intelligentie was de coverstory, dus behalve een uitvoerig
artikel was aan het begin van dat nummer ook de eerste “Leader” aan dit
onderwerp gewijd.10 Dit is de openingszin:
“De ontwikkeling van volledige
kunstmatige intelligentie zou het einde van de mensheid kunnen betekenen”,
waarschuwt Stephen Hawking.
Maar het gaat nu om de slotpassage:
Die kunstmatig-intelligente wezens zijn nog heel ver
weg, en misschien zal het ook wel nooit mogelijk zijn ze te maken. Al een eeuw
lang wordt er aan het brein getrokken en geduwd, maar de psychologen,
neurologen, sociologen en filosofen zijn er nog lang niet achter hoe je een
bewustzijn maakt – of wat het is. En de commerciële betekenis van zelfs maar
een beperkte intelligentie van het algemene soort – het soort dat interesses en
autonomie heeft – is verre van duidelijk. Een auto die zichzelf beter bestuurt
dan de eigenaar het kan, dat klinkt heel goed; een auto die zelf ideeën heeft
over waar hij heen wil veel minder.
Maar ook al ligt “volledige” ki, zoals Hawking het noemt, nog heel ver in de toekomst,
samenlevingen doen er verstandig aan te bedenken hoe zij ermee om zullen gaan.
Dat is gemakkelijker dan het lijkt ... Ja, gevaren zijn er. Maar ze moeten ons
niet het zicht ontnemen op de geweldige voordelen die er van ki te verwachten zijn.11
Het meest belangwekkende zinnetje
citeer ik ook in het Engels:
And the
business case for even limited intelligence of the general sort – the sort
that has interests and autonomy – is far from clear.
Let
wel, the business case is far from clear. Ik meen te begrijpen wat de auteur bedoelt. Aan de
ontwikkeling van intelligente machines met eigen interesses en autonomie valt
waarschijnlijk geen geld te verdienen, dus
hoeven we niet heel bang te zijn dat ze er komen. Wat zit de
liberaal-kapitalistische wereld mooi in elkaar! – Maar intussen valt er
klaarblijkelijk wel geld te verdienen
aan bestrijding van intelligentie,
autonomie en eigen interesses bij de reeds bestaande machines die we “mensen”
noemen. Dat is immers wat we dagelijks op grote schaal zien gebeuren. Ik bedoel
het geïnstitueerde cynisme dat we aanduiden als Reclame – de meedogenloze
manipulatie van mensen ter vernietiging van alles wat zweemt naar sales resistance.
3
Dit brengt me bij de derde manier
waarop beschouwingen over De afschaffing
van de mens kunnen ontsporen. Ik moet bekennen dat ik een speciale devotie
heb voor mijn eigen afkeer van reclame. Het is een stokpaardje van mij. De
moderne reclame zie ik als een maatschappelijk probleem van de eerste orde en
als een belangrijke reden om niet gelukkig te zijn met liberaal kapitalisme.
Dus denk ik: zie eens hoe raak deze tak van bedrijf wordt beschreven, daar waar
Lewis “cynische propaganda” voorstelt als een soort noodlot van de moderne
mensheid, met als enig houdbaar alternatief “ontmaskering” van emoties en
daarmee van ieder echt waardebesef, een ontmaskering “op basis van een huis-,
tuin- en keukenrationalisme”. Manipulatie of denigratie: de kat of de hond.
(Dit is het onderwerp van hoofdstuk 1, dat uiteindelijk zeker de moeite waard
is.) Een goede gespreksvraag over The
Abolition of Man is deze:
Wat is kenmerkender voor onze tijd:
“cynische propaganda” of “ontmaskering van emoties”? Zie je een ontwikkeling
van het een naar het ander, of heeft er volgens jou een ontwikkeling
plaatsgevonden sinds Lewis dit boekje schreef?
De
toestand was in de dagen van Lewis ongetwijfeld al zorgelijk, ook met
voorbijgaan van extreme gevallen zoals Hitler en Goebbels – getuige
bijvoorbeeld oude foto’s van Piccadilly Circus in Londen. Maar, zoals bij meer dingen
waarvan Lewis het zorgelijke zag, het is later alleen maar erger geworden. Ik
bedoel dan niet zozeer de alomtegenwoordigheid van reclame en ook niet de
geniepige vermenging van reclame met dingen die daar niet mee vermengd zouden
moeten zijn (het woord en verschijnsel soap
stamt uit zijn tijd: vermenging van vrouwenfilms met de zeepreclame van Procter
& Gamble). Ik bedoel de vanzelfsprekendheid waarmee de reclame het ideale
mensentype vaak voorstelt als drager van een commercieel geregisseerde nep-autonomie
in de gestalte van maximale overgave aan een of andere grote, min of meer
barbaarse hartstocht (leuzen als instinct
takes over – Adidas – zijn niet van de lucht) of van een egocentrische
grootheidswaan zoals die van Lodewijk XIV op zijn bekende staatsieportret (passie is mijn stijl – Flexa-verf; maar
zie vooral de reclame voor auto’s). Veel akelige dingen die we kleuters
gewoonlijk uit alle macht proberen af te leren, worden er voor de rest van ons
leven weer ingepompt. Deze anti-beschavingsboodschappen dringen zich immers in
principe voortdurend en van alle kanten aan ons op. Verontrustend is niet
alleen het voor de hand liggende effect op de diverse doelgroepen, maar ook de
gedachte dat dit effect precies het beoogde doel is. Gezien de kracht en omvang
van deze bedrijfstak, en zijn complete vervlechting met ons maatschappelijk
bestel, bekruipt mij vaak het vermoeden dat steeds meer mensen het hierdoor
vanzelfsprekend zullen vinden zo te worden benaderd en zelf ook – zeer
geleidelijk, indirect, onbewust – cynische manipulatie als grondhouding gaan
overnemen van de beroepsmanipulators.12 Ik moet oppassen dat ik de strekking van The Abolition of Man niet geheel in dit
soort termen uitleg. Toch denk ik dat mijn stokpaardje hier een plaats
verdient.
Maar
we kunnen zonder. Neem zoiets als de recensie van die boeken over “Shame in the
modern world” en leg die naast het artikel over ki
met de daarin genoemde “gedachte” (lees: de latente overtuiging)
... dat het in principe mogelijk is
een kunstmatig brein te bouwen – of zelfs een machine die er anders uitziet dan
een brein maar die hetzelfde soort dingen doet.
De omslagillustratie van dat nummer van de Economist toont de achterzijde van een
kaalgeschoren mensenhoofd met daarin een USB-poort. Er is immers “geen
mysterieuze ‘levensvonk’ ... [H]et is in principe mogelijk een kunstmatig brein
te bouwen”. Voor de boodschap van Lewis maakt het geen verschil of het bij een
principe blijven zal of dat we juist weer eens diep onder de indruk zijn van
een recente technische ontwikkeling. De genoemde gedachte of overtuiging zal,
denk ik, niet verdwijnen zolang ze zich kan voeden met de schijnbaar eindeloze
reeks technologische stappen en sprongen “voorwaarts”, een ontwikkeling die in
de afgelopen twee eeuwen geleidelijk de status van een menselijke-natuurwet
heeft gekregen en tegelijk de status van een maatschappelijke levensvoorwaarde:
Innovatie verloren, rampspoed geboren.13 De overtuiging dat mensen machines zijn
kan op deze manier misschien zonder grote inzinkingen blijven groeien. Ze zal
dan, neem ik aan, hoe langer hoe meer praktijken opleveren zoals
“reputatiemanagement”, en termen zoals het woord meatware14 (vooralsnog tussen aanhalingstekens) als aanduiding
voor werknemers – degradatie van alle dingen en alle mensen tot middel, bij voortgaande verdamping van
ieder doel en ook van ieder motief,
afgezien van ’s mensen natuurlijke driften en de bevrediging daarvan, officieel
misschien nog een tijdlang uit naam van de menselijke autonomie, een
klassiek-modern ideaal dat zoetjesaan steeds ouderwetser wordt.
Maar
zo formuleer ik het probleem als iets van de toekomst. Dit viel onder de tweede
manier waarop een bespreking van The Abolition
of Man in het slop kan raken. In werkelijkheid denk ik dat de omvang en de
vanzelfsprekendheid, wellicht ook de invloed, van praktijken zoals
reputatiemanagement allang groot genoeg zijn om verontrustend te mogen heten.
En de enige waarde die soms in mindering lijkt te kunnen komen op de waarde van
technologische vooruitgang is de Autonomie van het Individu. H oe een geloof in de
realiteit van deze “eigenwettigheid” van ieder mens verenigbaar is met het geloof
dat er in ieder mens ten diepste geen andere wet zou heersen dan “de gewone
natuurwetten” – dat is een vraag die, zover ik het kan nagaan, zelden of nooit
in volle ernst gesteld wordt. Vandaar dat ik blij ben dat Lewis het heeft
gedaan. Ik denk, met hem, dat die twee overtuigingen niet te combineren zijn. Als dat zo is, dan zal er minstens één van
beide moeten vervallen.
En
moet één van beide geschrapt, dan heeft het zin om in het Economist-artikel over kunstmatige intelligentie de passage te
herlezen die eindigt met de opmerking van Edsger Dijkstra
... dat de vraag of een computer kan
denken een beetje lijkt op de vraag “of onderzeeërs kunnen zwemmen”.15
Dat menselijk bewustzijn tenslotte
een zaak van gewone natuurwetten zou zijn, lijkt me daarom een idee dat je even
goed kunt schrappen als handhaven. Of eigenlijk (tenzij je van mening bent dat
mensen óók niet kunnen zwemmen) kun je dat idee voor onbepaalde tijd beter schrappen dan handhaven. Daarna is
het maar een kleine stap naar de gedachte van Lewis dat specifiek menselijk
handelen, ons handelen dus voor zover dat zich onderscheidt van dierlijk
handelen, altijd begint bij iets dat per definitie niet doorzienbaar en dus
niet manipuleerbaar is, maar gegeven. De slotzin van De afschaffing van de mens luidt: “Wie alles ‘doorziet’, ziet
niets.”
Noten
1^ “Cross-Examination”
(1963), in God in the Dock (Eerdmans,
Grand Rapids 1970), 263. Vertaald als “Kruisverhoor” in De tijdloze kern (Van Wijnen, Franeker
2016).
2^ Deze aanduiding ontleen ik aan Chad Walsh, C. S. Lewis: Apostle to the Skeptics (1947), 37:
“a convenient springboard”.
3^ Zie inleidende tekst bij de Appendix van De afschaffing van de mens, maar ook een
meer populaire uiteenzetting zoals in Onversneden
christendom (1999; Mere Christianity,
1952) I.4: “Stel dat de wetenschap ooit eens voltooid zou zijn”, enz.
4^ Passage onmiddellijk na de woorden
“afschaffing van de mens” in het gelijknamige hoofdstuk 3.
5^ Een samenvatting van het boek geef ik op www.lewisiana.nl/nl/abolition, of (Engelstalig) www.lewisiana.nl/abolsum.
6^ Zie www.economist.com/node/21646185/print
7^ Zie www.economist.com/node/21650526/print
8^ Het Engelse mind vertaal ik afwisselend als “geest” en “bewustzijn”. – as
9^ Het beeld van
“goede wijn” ontleen ik aan een brief van 29 juli 1996 van de Engelse filosoof
Mary Midgley (geb. 1919), zie www.lewisiana.nl/marymidgley.
10^ Zie
www.economist.com/node/21650543/print
11^ Over één van die voordelen lees ik vier
maanden later, terwijl ik dit schrijf, in de Economist van 19 september (www.economist.com/node/21664943/print).
Suikerziekte kan blindheid tot gevolg hebben. Tijdige diagnose heeft zin maar
is tijdrovend en zeer specialistisch werk. Met kunstmatig-intelligente
beeldherkenning (nl. inspectie van foto’s van het netvlies) kan dat binnenkort
wellicht veel sneller en goedkoper.
12^ De Stichting
Reclame Code streeft naar “verantwoorde reclame” door middel van
“zelfregulering” van “het adverterend bedrijfsleven”. “Tegelijkertijd”, lees ik
in het eerste paragraafje van De
Nederlandse Reclame Code (brochure verkrijgbaar via
www.reclamecode.nl/consument/default.asp?paginaid=74), “verlicht SRC de druk om
reclameregels tot in detail wettelijk vast te leggen en beperkt zij het risico
op reclameverboden.”
13^ In 1889 zei Ludwig
Mond, een Duits-Engelse pionier en topman van de chemische industrie, dat de
oude stelregel “Necessity is the mother of Invention” had plaatsgemaakt voor
het omgekeerde: “the inventor is now frequently in advance of the wants of his
time. He may even
create new wants, to my mind a distinct step in the development of human
culture” – J. M. Cohen, The Life of
Ludwig Mond (Methuen, London 1952), 181-182. Dit verklaart wellicht
mede waarom het woord innovatie in
veel gevallen het oude woord vooruitgang
van de troon gestoten heeft.
14^ Zie www.economist.com/node/21664943/print:
“Digital Taylorism”, in The Economist
van 12 september 2015.
15^ Er wordt hier verwezen naar een
vermakelijke en nog altijd lezenswaardige voordracht uit 1984 van de Nederlandse
wiskundige en informaticus Edsger Wybe Dijkstra (1930-2002); zie www.cs.utexas.edu/users/EWD/transcriptions/EWD08xx/EWD898.html
– met dank aan Arie Sonneveld uit Dieren, die me hierop attendeerde. Dijkstra
spreekt in de bedoelde passage niet van “computers” maar van “machines”, een
woordkeus die hem niet onverschillig was.