BIJBELKNOPENDOOS

 

KNOOP 31*

 


 

LEVIATAN

WIE HIJ WAS, IS, EN  WAT ER VAN HEM WORDT

 

EN

 

OPROEP

OM GOD VOOR ZIJN MACHTIGSTE VERLOSSINGSDAAD ALSNOG TE LOVEN EN TE PRIJZEN

 

 

Sinds ik in mijn eerste gemeente, zo’n 60 jaar geleden, het boek JOB bepreekte, hebben de Leviatanse monsters mijn rust nog wel eens vaker verstoord. En lang voor ik deze studie op schrift zette, waren mijn gedachten ermee bezig.

 

Laat ik beginnen bij Psalm 74, waar het woord Leviatan in vers 14 voorkomt. In het eerste deel van de psalm, voorafgaand aan de verzen 13-14, lezen we Asafs klachten over het uitblijven van Gods machtige daden van verlossing.

 

Voor die klachten was zeker wel aanleiding in Asafs tijd en omstandigheden. Asaf leefde aan het eind van Israëls bestaan als een natie; het volk verkeerde in ballingschap in Babel, een klein aantal eeuwen voor de geboorte van Jezus Christus. Met groot verlangen keek Asaf dan ook uit naar nog een grote heilsdaad, en in het bijzonder naar die al eeuwenlang verwachte grote heilsdaad van de vervulling van Gods Messiaanse belofte.

 

Maar er gebeurde niets, was Asafs klacht.

 

En dan, na al die klachten, lezen we ineens in de verzen 12-14 deze uitroep: “Toch is God mijn Koning van oudsher, die in het midden der aarde verlossing bewerkt. Gij zijt het, die de zee hebt gekliefd door uw kracht, de koppen der draken in het water verbrijzeld. Gij zijt het, die de koppen van de Leviatan hebt vermorzeld, hem aan het woestijngedierte tot spijze gegeven.” 

 

Dan komt de vraag bij me op: is dit letterlijk gebeurd, of is dit een vergelijking die van toepassing is op de vijandige wereldmachten? Uit de tekst zelf blijkt niet dat het een vergelijking is, zoals wel in Ezechiël 32 vers 2, waar de Farao wordt toegezongen: “Gij waart als een zeemonster: in uw stromen liet gij het borrelen, met uw poten bracht gij het water in beroering en deedt zijn stromen troebel worden.” Daar blijkt duidelijk dat het Farao is die vergeleken wordt met een zeemonster. Maar Asaf geeft de indruk dat hij het heeft over een algemeen bekend letterlijk gebeurd feit, dat God de koppen van de Leviatan vermorzelde. Maar waar in de Bijbel is dat dan eerder vermeld?

 

In Jesaja 27 vers 1 lezen we een erop lijkende profetie: “Te dien dage zal de HERE met zijn fel, groot en sterk zwaard bezoeking brengen over de Leviatan, de snelle slang, over de Leviatan, de kronkelende slang, en Hij zal het monster in de zee doden.”

 

Volgens de voorafgaande verzen wordt deze profetie vervuld op de dag des oordeels aan het einde van onze geschiedenis. Maar in Psalm 74 gaat het duidelijk om een heilsdaad van God die in het verleden heeft plaatsgevonden. En dus blijft de vraag bestaan, wanneer dat is gebeurd, en hoe we dat net als Asaf kunnen weten.

 

Volgens Dr. S. Greijdanus in zijn gereformeerde hermeneutiek, Schriftbeginselen ter Schriftverklaring, moet eerst de tekst waar men mee bezig is grondig worden bestudeerd om de betekenis te verstaan. Dus je moet niet zoeken naar een diepere laag die met een zelf gemaakte interpretatie kan worden gevuld die soms het tegendeel beweert van wat de tekst bedoelt te zeggen.

 

Maar als desondanks de betekenis niet duidelijk of niet voldoende duidelijk is volgt de tweede stap der exegese: bestudeer de tekst in verband met de onmiddellijke context. Laten we dat dus maar doen.

 

In het eerste deel van de psalm, voorafgaand aan de verzen 12-14, lezen we Asafs klachten over het uitblijven van Gods krachtige daden. Direct ná de verzen 12-14 herinnert hij God aan diens machtige daden in oude tijden, van de dagen van zondvloed en  schepping, het begin van de geschiedenis: “Gij zijt het die bronnen en beken hebt opengebroken; Gij zijt het die altijdvlietende stromen hebt doen verdrogen. Uwer is de dag, uwer ook de nacht; Gij zijt het die hemellicht en zon hebt gesteld. Gij zijt het, die al de grenzen der aarde hebt bepaald; zomer en winter, Gij hebt ze geformeerd.”

 

Het ligt dan voor de hand om aan te nemen dat ook vers 12-14 grote daden van God vermelden. En wel daden die voorafgaan aan die schepping en zondvloed. Dan is die vermorzeling van de koppen van de Leviatan een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden voor het begin van onze geschiedenis. Oftewel in Gods eeuwigheid.  

 

Samen met Leviatans koppen werd ook de zee gekliefd door Gods fel zwaard. Er zijn verklaarders die hierbij denken aan de Rode Zee bij de uittocht uit Egypte en voor die vergelijking verwijzen ze weer naar Ezechiël 32 vers 2. Maar in dat vers wordt met zoveel woorden aangegeven dat Farao daar met Leviatan vergeleken wordt. En dat is juist in Psalm 74 vers 12-14 niet het geval.

Met die gekliefde zee kan geen andere bedoeld zijn dan de massa wateren waarmee volgens Genesis 2 de hele aardbol bedekt was. En het moet dan ook in die zee geweest zijn dat Leviatan en zijn trawanten de koppen vermorzeld kregen.

 

Hoe belangrijk die gebeurtenis geweest is blijkt ook hieruit dat Psalm 74 deze daad van God als eerste vermeldt. Zelfs nog vóór de schepping: het is zelfs een nog grotere daad van God van de schepping al was.

 

Die daden van schepping en zondvloed zijn in de geschiedenis gebeurd en beschreven, maar die van vers 14 niet. Dat zijn daden uit de prehistorie. Hoe weet Asaf daar dan van? Heeft hij daarover gehoord uit mondelinge overleveringen? Ik acht dat wel waarschijnlijk. De Schrift vermeldt die overleveringen niet, maar we vinden er wel sporen van – en ook heidense mythologieën laten daarvan (vervormde) sporen zien.

 

Dat zagen we al in Jesaja 27 vers 1, waar verwezen wordt naar het eindoordeel over de Leviatan. Daaruit valt af te leiden dat Leviatan met zijn trawanten in de prehistorie nog niet volledig is vernietigd. Voor een deel is hij “aan het woestijngedierte tot spijs gegeven”, zoals Psalm 74 zegt, maar voor een ander deel wordt hij bewaard voor het eindoordeel, zoals dat beschreven wordt in Openbaring 20.

 

En in de tussentijd van de historie kan God zelfs met enkelen van hen spelen, zie Psalm 104, de verzen 25-26: “Daar is de zee, groot en wijd uitgestrekt, waarin gewemel is zonder tal, klein zowel als grote dieren; daar gaan de schepen, de Leviatan, die Gij geformeerd hebt om ermee te spelen.” Dat is spottend gezegd: God speelt met dat monster. Wat een bemoedigende opmerking!

 

Ook in het boek Job komen de namen Leviatan en Behemoth voor. Job 3 vers 8: “Dat de dagvervloekers hem (= Jobs geboortedag) vervloeken, zij, die de kunst verstaan de leviatan op te hitsen.” (De naam Behemot komt voor in Job 40 vers 15, waar de door mij gebruikte vertalingen deze term wegvertalen).

 

De conclusie moet wel zijn dat de naam Leviatan een naam is voor Satan en voor alle demonen in zijn dienst. Niet voor niets wordt hij in Openbaring 12 ook beschreven als een veelkoppige draak.

 

Nu nog iets meer over Genesis 1. Hier vangt de Bijbel aan met de woorden: “In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Dit wordt gewoonlijk gezien, en ik sluit me daarbij aan, als de schepping uit niets van de hemel als Gods woning, en de aarde als nog woeste, onbewoonbare bol. Er zijn ook uitleggers die hierbij denken aan een opschrift boven het hele scheppingsverhaal. Dan mag je dit niet als een afzonderlijk feit opvatten. Maar van de colleges van dr. Lettinga herinner ik mij dat de bijbelboeken niet zoals wij gewend zijn titels hadden, en daarom door de Joden simpelweg met het eerst woord aangeduid werden. Zo werd het vierde boek van Mozes met de woorden “In de woestijn” aangeduid, terwijl wij Westerlingen het Numeri ofwel Getallen als opschrift hebben gegeven. Ik houd het er dus op dat in de verzen 1 en 2 wordt verteld over een daad van God die voorafgaat aan de scheppingsdagen.

 

In de verzen 3vv lezen we over de toebereiding van de eerder geschapen hemel en aarde voor menselijke bewoning. Het is daarvan dat het zesde gebod zegt: “Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt met alles wat daarin is…”

 

Al zijn dezelfde woorden gebruikt, toch is er kennelijk verschil tussen de schepping van hemel en aarde uit niets “in het begin” en de schepping van hemel en aarde als uitspansel en aardoppervlak, van wat nodig is voor bewoning. En dan is er dus ook verschil tussen “in het begin”, voordat de tijd begon, en de eerste dag als aanvang van de tijd en de geschiedenis.

 

Met de aarde in vers 1 is de schepping uit niets van de planeet aarde, de aardbol bedoeld. Die verkeerde in de toestand van woest en leeg zijn, geheel bedekt met water en gehuld in duisternis.

 

Heel anders begon de tijd, de eerste dag, met: “Er zij licht!” Kennelijk valt de schepping van de duistere aardbol “in het begin”, de eeuwigheid, niet samen met de schepping van het licht op de eerste dag, de aanvang van de tijd. Wat toen, in de tijd van zes dagen, geschapen werd was een verder toebereiden van wat er al was. Van wat er al was van eeuwigheid, maar mensvormig weergegeven als “in het begin”.

 

Toen het licht geschapen werd, werd de tijd geschapen, met de mogelijkheid die onder te verdelen in een volgorde van dagen en weken en jaren. Dat kunnen we niet doen met gebeurtenissen die plaatsvonden en plaatsvinden in de eeuwigheid, als het ware allemaal tegelijk, in een ondeelbaar “moment”.

 

Bij de beschrijving van wat in de tijd gebeurde, werd er niet bij verteld of toen ook de engelen geschapen zouden zijn. Ook de zondeval van de engelen wordt niet vermeld. Dat is vreemd. Als die val tijdens de wereldgeschiedenis gebeurd zou zijn, mocht je verwachten dat het als behorend bij die geschiedenis ook dan vermeld zou zijn. Ik acht weglating daarvan onmogelijk.

 

Dan blijft de enige mogelijkheid over dat met de schepping van de hemel in het begin, in Genesis 1 vers 1, ook de engelen geschapen werden als dienaren in Zijn hemelhuis. Hoe het daar toegaat lezen we in Openbaring 5, waar Johannes even mag binnenkijken in de hemelse tempel met zijn miljoenen engelen. Wat in die eeuwigheid gebeurde, raakte de mensengeschiedenis op aarde nog niet daadwerkelijk. Daarom wordt de schepping van de engelen niet vermeld in Genesis 1. We lezen pas over de Satan op het moment dat hij zich met mensen gaat bemoeien, in Genesis 3. Dan moet de opstand van Satan met zijn vele legioenen engelen die hem volgden, een derde deel van alle oorspronkelijk geschapen engelen (zie Openbaring 12 verzen 3-4), ergens in diezelfde eeuwigheid hebben plaatsgevonden.

 

Hoewel die in opstand tegen God gekomen engelen nog wel in de hemel kwamen om te rapporteren wat ze uitgespookt hadden, was de hemel niet meer hun thuis. Voor zo ver we kunnen weten, was toen de enige nog lege plaats de woeste en lege aardbol. Ik zie dan ook als enige mogelijkheid dat ze toen hun toevlucht op die lege aardbol hebben gezocht. Die aarde was toen nog geheel in duisternis gehuld en door wateren bedekt. Ze konden daar alleen maar verblijven in die uiteraard woelige wateren. Het was dan ook wel een gepaste woning voor hen, waar ze hun werken der duisternis konden uitvoeren. Ja, maar ze werden wel onder controle gehouden, want Gods Geest zweefde over de wateren.

 

De Geest van God zweefde over de wateren waarin de duivelen huisden. Maar wat betekent dat zweven? Dat wordt ons duidelijk als we dat zweven vergelijken met de andere Bijbelplaatsen waarin dat woord voorkomt. Het is zoals een adelaar zweeft boven wat hij wil beschermen of wat hij wil aanvallen met zijn machtige klauwen (zie Deuteronomium 32 vers 11, en Rechters 9 vers 9 voor “als koning macht uitoefenen”). Was er dan reden voor Gods Geest om met koninklijke machtsuitoefening en machtige klauwen als van een adelaar die duivelen in bedwang te houden en te verdrijven? Ze hadden de aarde zonder toestemming in bezit genomen, terwijl God die aarde voor de te scheppen mensen wilde toebereiden. Vandaar dat God die afgevallen engelen niet links liet liggen, maar oorlog tegen hen ging voeren.

 

Daar heb je dus de strijd tegen Leviatan. Geen wonder dat in verband met die strijd ook de wateren van de zee als “vijandig” worden geduid, samen met veelkoppige zeemonsters. Zoals in Psalm 74 en Jesaja 27.

 

Mijn conclusie is, dat met Leviatan Satan zelf wordt aangeduid. Als hij Leviatan wordt genoemd, wordt met name teruggedacht aan de grote strijd die God tegen hem moest leveren voor het begin van de scheppingsdagen.

 

Het gaat dan ook des te meer spreken als we in het Nieuwe Testament lezen dat de Heer Jezus de wind en de golven beval stil te worden, en dat de Heer op het water liep.

 

En in Openbaring 21 vers 1 lezen we: “en de zee was niet meer”. Deze constatering volgt direct na het werpen van Satan en zijn volgelingen in de poel des vuurs. Wat een triomfantelijke overwinningsboodschap klinkt er dan: “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer!”

 

 

 

 


 

 

 

 

Deze knoop in de knopendoos is de laatste waaraan mijn oom Dick werkte, nog kort voor zijn dood. Een eerdere versie had hij aan zijn collega’s Egbert Hoogendoorn en Rob Visser laten lezen. Hij was het grotendeels niet eens met hun kritiek, maar besloot toch het hele verhaal nog eens om te werken. Het zat hem dwars dat het hem niet meer ging lukken om het af te krijgen, en daarom vroeg hij mij of ik dat na zijn overlijden wilde proberen. Dat heb ik hem met plezier en vol respect voor zijn denkkracht beloofd. Ik heb geprobeerd het aangedragen materiaal zo goed mogelijk te ordenen en deze Knoop in zijn stijl af te maken.

Mieke Brink-Blijdorp

februari 2022