KNOOP 21: DE BETEKENIS
VAN DE VRIJMAKING VAN 1944
Rotterdam,
Statensingel met links de Gereformeerde Statensingelkerk
(inmiddels afgebroken),
en rechts de
Hervormde Prinsekerk.
Gebaseerd
op een speech bij 40 jaar Vrijmaking, in 1984
OPMERKING
VOORAF
Deze knoop is
van een ander karakter dan de exegetische knopen in de knopendoos. Deze
kerkhistorische knoop is in het bijzonder gericht op vrijgemaakt-Gereformeerde
lezers, al hoop ik dat ook anderen er hun winst mee kunnen doen.
*
DE BETEKENIS VAN DE VRIJMAKING VAN 1944
Vergeten, of
nog dankbaar beleefd?
“DIE GAAN ER
DAN MAAR UIT”
Op een warme zomeravond in
juli 1944 werd er in Rotterdam-Centrum’s
Statensingelkerk een gemeentevergadering gehouden. Ik was toen 16 jaar, het was
voor het eerst dat ik zo’n vergadering meemaakte, en ik voelde wel dat er een
zekere spanning was onder de aanwezigen. Er was een spreker in die vergadering,
Dr. K. Dijk, een professor in de theologie. Hij was benoemd door de Generale
Synode om aan de plaatselijke kerken de leerbeslissingen van de Synode uit te
leggen en die bij de kerken aan te bevelen.
Aan het eind van zijn
toespraak pakte hij een boekje op waarin de tekst van de Synodebesluiten stond.
Hij hield het voor allen zichtbaar omhoog, en trok toen deze conclusie: “En als
er zijn die het hier niet mee eens zijn, die gaan er dan maar uit.”
Enige ogenblikken was het
doodstil in de kerk; men was gewoon verstomd. Maar dan, beginnend op de
gaanderijen, voetstappen; mensen stonden op van hun plaatsen en gingen naar de
uitgangen. Nu ook beneden volgden een aantal mensen dit voorbeeld. Zij wisten
zich in hun geweten gebonden door het Woord van God als beleden in de
Gereformeerde Belijdenisgeschriften. Daarom liet hun geweten hun niet toe het
eens te zijn met de synodale besluiten aangaande de doop en de wedergeboorte.
Het was waarschijnlijk
helemaal niet de bedoeling van de professor dat die mensen direct de
gemeentevergadering zouden verlaten. Toch had hij het toch wel heel duidelijk
gemaakt dat er in de Gereformeerde Kerken in Nederland geen wettige plaats meer
was voor die gelovigen, die de leerbeslissingen van de Generale Synode van
1942 niet konden en daarom ook niet wilden accepteren. Ja, zo scherp had de
Synode de zaak gesteld, dat ze in een brief aan alle kerken schreef dat tegen
deze beslissingen – die door een van de kerkleiders dan ook “goddelijke
waarheden” werden genoemd – “in onze kerken niets mag worden geleerd dat niet
ten volle in overeenstemming is met deze leerbeslissingen”.
Op een zondag een paar
weken later – het was nog steeds vakantietijd – werd de morgendienst in
hetzelfde kerkgebouw geleid door een dominee uit Capelle aan de IJssel, Ds D.K. Wielenga. De tekst voor zijn preek was Johannes
15:1-11, waar de Heer Jezus zichzelf de ware wijnstok noemt, en zijn discipelen
de ranken. Hij liet in zijn preek zien dat echte ranken aan de wijnstok, die in
Christus geheiligd zijn, toch afgebroken kunnen worden en in het vuur geworpen.
Het zou dan ook niet juist zijn om achteraf te zeggen dat ze daarom nooit echte
ranken geweest waren. Immers, daarmee zou de ernstige waarschuwing van de Heer
Jezus van kracht beroofd worden.
Aan het einde van de
dienst weigerde de dienstdoende ouderling de dominee de hand te geven, voor de
preekstoel, en voor iedereen zichtbaar. Maar wat was dan de reden voor deze
weigering? De reden daarvoor was, dat deze preek volgens die ouderling niet in
overeenstemming was met de leerbeslissing van de Generale Synode van 1942, dat
het zaad des Verbonds moet worden gehouden voor
wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opgroeien het tegendeel
blijkt.
Uiteraard moet de vraag
gesteld en beantwoord worden, maar wat was dan toch zo onaanvaardbaar in die
leerbeslissingen van de Synode? Het ging om de waarde en de betekenis van
Gods beloften aan hen die als kinderen van Gods verbond met Zijn kerk zijn
gedoopt. Toen God ons aannam als Zijn bondgenoten beloofde Hij ons de vergeving
van onze zonden en het eeuwige leven te geven. We verkrijgen dit eeuwige leven
in de weg van het geloven dat onze zonden ons vergeven zijn. Nu heeft God, om
ons ervan te verzekeren dat Hij dit werkelijk meent, Zijn beloften aan ons
betekend en verzegeld in de Doop (zie Heidelbergse Catechismus Zondagen 25-27).
Net zo zeker als ik gedoopt ben, zo zeker mag ik er van zijn dat die belofte
ook voor mij geldt; dit mag ik, ja dit moet ik geloven.
Dat is een geweldig ding,
dat je dit geloven mag. In het bijzonder ervaar je dit als je, zoals dat met
velen het geval was in die oorlogsdagen, zomaar je leven hier op aarde
verliezen kon. Ik herinner me hoe ik dat zelf ervoer, toen ik bij de razzia’s
in Rotterdam op de 11e november 1944 een Duitse soldaat naar me hoorde zoeken
in het zijkamertje waar ik me achter het opklapbed verborgen hield. Hoe
werkelijk ervoer ik toen de zekerheid van Gods belofte, dat zelfs de dood je
niet werkelijk kwaad kan doen en je niet kan scheiden van Christus, omdat je de
belofte van een beter leven gekregen hebt: de belofte van het eeuwige leven
(zie Hebr.11:35).
Maar wat wilde die
Generale Synode van 1942 dan, zodat voor hen die over haar beslissingen
bezwaard waren alleen “Vrijmaking” als mogelijkheid overbleef? De Generale
Synode eiste volledige instemming met de leer, dat men het ervoor moet
houden of moet veronderstellen dat de kinderen van het Verbond zijn
wedergeboren en in Christus geheiligd. Nu, dat te veronderstellen is wel heel
wat anders dan er zeker van te zijn dat de kinderen in Christus geheiligd zijn
(zie de 1e vraag aan de ouders in het Doopsformulier). Ze delen in Gods belofte
van het eeuwige leven, en dat ze dit eeuwige leven verkrijgen zullen in de weg
van geloof en wedergeboorte.
De leer van de Synode kwam
hier op neer, dat de Doop niet Gods beloften aan ons verzegelt (zoals de Bijbel
en de belijdenis dat leren), maar dat de Doop iets verzegelt wat niet
zeker is, namelijk een verondersteld geloof, een veronderstelde wedergeboorte.
Daarbij houdt men het er voor dat dit geloof en die wedergeboorte, althans in
beginsel, al aanwezig zijn in het hart van het kind dat gedoopt wordt.
In een officieel namens de
Synode uitgegeven “Toelichting” werd het inderdaad zo verklaard, om zo duidelijk
mogelijk te maken wat de Synode bedoelde met haar beslissingen. Als later
blijken zou dat een gedoopt kind geen geloof had en niet was wedergeboren, dan
was diens doop geen “volle” doop geweest, dan hoorde het niet werkelijk, maar
alleen “uitwendig” bij Gods Verbond.
VANWAAR DIE
OPWEKKING: “GA ER DAN MAAR UIT”?
De gedachte dat de
kinderen van de gelovigen gedoopt moesten worden op grond van hun veronderstelde
wedergeboorte was niet helemaal nieuw. Dr. Abraham Kuyper was die gedachte al
toegedaan, en velen van zijn volgelingen waren het met hem eens.
In 1905 maakte een
Generale Synode een beslissing in overeenstemming met de manier waarop de Afgescheidenen
hierover dachten, en verklaarde Dr Kuypers idee
“minder juist”. Zo kwam er voor enige tijd rust en vrede in de kerken. Maar
helaas, omstreeks de tijd dat Dr Kuyper aan het einde
van zijn leven op aarde kwam (hij overleed in 1920) werd er een achteruitgang
merkbaar in het geestelijke leven (we zouden vandaag zeggen de spiritualiteit)
van de Gereformeerde Kerken en velen van haar leden. De Gereformeerde Kerken
waren geweldig gegroeid, en ook in het land hadden Gereformeerden grote
invloed gekregen en zich een eervolle positie verworven; maar het gevolg
daarvan was dat meer en meer een gevoel van “gearriveerd-zijn” de overhand
kreeg.
De theologische theorie
van Dr Kuyper aangaande het verbond, samen met die
van de algemene genade en die van de pluriformiteit van de kerk, ging meer en
meer ook de praktijk van het christelijke leven van vele kerkleden
beïnvloeden. Men ging het gewoon vinden dat wij “de meest zuivere kerk” in het
land waren, bestaande uit leden die allen verondersteld werden uitverkoren en
wedergeboren te zijn. Ze vonden het dan ook helemaal niet om verwonderd over te
zijn dat de Heer zo kennelijk al wat ze ondernamen zegende met succes.
Ook konden ze gemakkelijk
samen werken met andere kerken en kerkmensen, zelfs als die het Woord van God
niet beschouwden zoals wij dat belijden in onze Gereformeerde
belijdenisgeschriften. Dat kon, omdat de Gereformeerde kerken en haar leden
toch immers het meest zuiver waren. Aan de ene kant kon het ons toch niet veel
schade doen, en aan de andere kant vergrootte het onze kans om invloed en macht
uit te oefenen.
Het gevolg was dat een
groeiend aantal Gereformeerden (ook onder de leiders) zich langzamerhand
verwijderden van het Gereformeerde geloof. Zij die deze gevaren onderkenden
lieten waarschuwende geluiden horen, en begonnen ook met meer kritische
aandacht te geven aan allerlei theorieën, vooral van Dr
A. Kuyper, die algemeen geaccepteerd waren als “de waarheid”.
Prof. Dr
K. Schilder bekritiseerde en verbeterde verschillende van Kuypers ideeën. In de
eerste plaats toetste hij de theorie van “de pluriformiteit van de kerk” aan
Gods Woord en de belijdenissen van de kerk, want deze theorie werd door Kuypers
onkritische volgelingen op een zodanige manier toegepast, dat het een
hoogmoedige houding van immers de zuiverste kerk zijn bevorderde, en tegelijk
ook Gods waarheid betrekkelijk maakte. Ook publiceerde hij veel over Kuypers
theorie van de “gemene gratie”, die meer en meer op zo’n manier werd toegepast
dat het leidde tot wereldgelijkvormigheid of secularisatie.
Dankzij deze wederkeer tot
Gods Woord kwam er ook reformatie in de prediking, in wat gewoonlijk
“heilshistorische” prediking wordt genoemd. Dit is een prediking van Gods
machtige werken voor de verlossing van Zijn volk, een verkondiging van deze
verlossingswerken in hun historisch verband zoals dat in de tekst is
geopenbaard. Maar het gebeurt op zo’n manier dat die verkondiging ook zelf als
een verlossend werk van God plaats vindt. Een zodanige prediking toont de
hoorders hun eigen plaats in de heilsgeschiedenis die God op hetzelfde moment
maakt, een heilsgeschiedenis die heenleidt naar haar volmaking in
heerlijkheid, wanneer Christus terugkomt op de wolken.
Zulke prediking gebruikt
de tekst maar niet alleen als voorbeelden voor een fatsoenlijk leven. Ze houdt
rekening met de context, en zoekt naar de specifieke betekenis in de tijd die
de tekst beschrijft en die waarin de tekst zelf geschreven is. Zo wordt dan de
betekenis gevonden voor ons die in een latere tijd en in andere omstandigheden
leven, een tijd waarin Christus weer zoveel verder gekomen is op de weg van het
heil. In plaats van een moralistische prediking kwam er een proclamatie van
Gods rijke verbondsbeloften, samen met Zijn ook ernstig gemeende verbondsdreigingen,
zoals die in de loop van de geschiedenis zijn verwerkelijkt en vervuld, en nog
steeds worden gerealiseerd en vervuld. Dan, in de jaren dertig, werkten zij die
meer “progressief” en zogenaamd “oecumenisch” waren samen met de “behoudenden”, de “conservatieven” in de Gereformeerde
Kerken om Prof. Schilder en hen die zijn zorgen deelden en naar reformatie
streefden het zwijgen op te leggen.
DE
VRIJMAKINGSVERGADERING IN DEN HAAG, 11 AUGUSTUS 1944
Als we iets meer begrijpen
willen van de omstandigheden die leidden tot de Vrijmaking van de kerk, en de
situatie waarin het gebeurde, moeten we aandacht geven aan een vergadering die
gehouden werd in Den Haag, in het vijfde jaar van de oorlog, op 11 augustus
1944.
Maar voordat ik hier een
samenvatting geef van een uitgebreid verslag van die vergadering wil ik eerst
de veel gestelde vraag beantwoorden hoe dit alles in de oorlogsjaren heeft
kunnen gebeuren.
Over het antwoord op die
vraag hoeft geen onzekerheid te bestaan. Al op 6 augustus 1940 (bijna drie
maanden na het begin van de oorlog) stelden twee Particuliere Synodes aan de
Generale Synode voor de leergeschillen van het agendum
af te voeren. Vergeefs. Een later ingediend verzoek van Prof. Schilder, die
inmiddels van de Duitsers een schrijfverbod had gekregen, werd afgewezen. Op
26 mei 1942 (Schilder was nu ook ondergedoken) waren er verzoeken van 21
Classes en 16 kerkenraden, die met genoemde Particuliere Synodes bijna 2/3 deel
van alle kerkleden vertegenwoordigden. Met 27 stemmen voor en 23 tegen werden
die verzoeken op 27 mei 1942 verworpen, en werd besloten de zaak in geheime
zittingen te behandelen.
Uiteraard werd wat hier volgt
niet als grond voor deze besluiten vermeld; maar zo konden theologen die hun
theologie tegen Schilders invloed wilden beschermen hun gang gaan. Schilder
monddood (juist vanwege de oorlog), en zij van hun “theologische overwinning”
verzekerd (juist dank zij de oorlog).
SAMENVATTING
VAN EEN VERSLAG VAN DE “VRIJMAKINGSVERGADERING”
Ds H. Knoop, predikant bij de
Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Delfshaven, was voorzitter van die
vergadering. In zijn openingsgebed, dat gekenmerkt werd door nederigheid, beleed
de vergadering de zonden van de kerk en van al haar leden, vroeg de HEER om
vergeving, en bad dat de HEER hen weer trouw wilde maken, zowel in de kerk als
in het leven van elke dag.
In zijn daarop volgende
toespraak sprak Ds Knoop eerst over de grote
droefheid vanwege de tuchthandelingen van de Generale Synode, waaruit wel
duidelijk blijkt dat de Generale Synode de scheur in de kerken wilde. De vraag
stellend, wat nu?, beklemtoonde hij dat wat er gebeurd is gevolg was van de
verwording van het Gereformeerde leven, en dat wij daar allen schuld aan
hebben.
Hij ging verder met een
schets te geven van de grote bloei van het leven van de Gereformeerde Kerken en
van het Gereformeerde leven in het algemeen, en daarna van de gevaren aan
welke dat bloeiende leven ten prooi gevallen was.
In de vorige eeuw had Dr A. Kuyper de Gereformeerden uit hun isolement geroepen,
zodat ze begonnen met het uitvoeren van de hun door God gegeven roeping in
heel het publieke leven, in de politiek, in het onderwijs, in sociale actie, en
op het gebied van de barmhartigheid, van de wetenschap, van de kunst, van de
jeugdbeweging, van de pers en radio. Dit alles als uitwerking van het puur
Calvinistisch adagium: de eer van God op elk levensterrein. En op dat alles gaf
de HEER bloei, als een genadeloon.
Maar hoe viel dit alles
ten prooi aan allerlei gevaren! En het is goed, zo zeg ik (DdJ)
er even tussen door, daar naar te luisteren, nu, na bijna 70 jaren vrijgemaakt
kerkelijk en christelijk leven.
Als eerste gevaar noemde Ds.
Knoop het “gearriveerd-zijn”. We zijn er. Een overdreven zelfbewustzijn. Een
zeggen: wij zijn de Gereformeerde Kerken. Punt. En onze organisaties, ze zijn
af.
Vervolgens wees hij op het
verschijnsel van het verschuiven van de hoofdzaak naar de bijzaak, de
verschuiving van Christus de Heer naar onszelf, de heren. Ik citeer nu: “dan
hebben we het altijd maar over onze kerk en onze school, onze V.U., onze
wetenschap, onze partij en actie, onze, onze, onze. Ik herinner me nog, dat ik
als jongen in Amsterdam bij de oude Sikkel in de kerk zat, die preekte over de
kerk en dat hij zei: ik hoor ze onder u, als u over de kerk des Heeren spreekt,
zeggen: onze kerk. God mag vanavond onze kerk in elkaar laten storten,
als Zijn kerk maar staat”.
In de derde plaats liet
hij zien hoe men opging in de succesvolle strijd om invloed in het volksleven
en van de verbreding der kerk, maar gepaard gaande met een geestelijke
verenging, een zeer harde verzakelijking van het geestelijk leven. Het
persoonlijke staat dan buiten de dingen die we belijden.
Als vierde noemde hij een
schreiend tekort aan eschatologisch besef onder ons, het niet elke dag leven
uit de verwachting van de wederkeer van onze Heer als motiverende kracht voor
het leven van elke dag.
Als vijfde noemde hij het
gemis van de verdrukking, dat we het te goed hadden, en te veel werden geëerd,
en het vervolgd worden schuwden. In de zesde plaats was er een groeiend
materialisme en daarmee gepaard gaande verwereldlijking. Ik citeer:
“Verwereldlijking in de onderlinge conversatie met elkaar, verwereldlijking
ook in het conversatieleven op kerkelijke vergaderingen. Onwaarachtigheid,
oneerlijkheid, diplomatie, politiek, tactiek. Ge kent het rijtje wel”.
En dan, in de laatste plaats
(en weer citeer ik Ds. Knoop letterlijk): “dat de steeds noodzakelijke
geestelijke antithese verwordt tot een zich opsluiten in eigen kring, in de
strik der eigengerechtigheid. Het gemis aan verantwoordelijkheid ook voor het
wereldleven rondom. Het tekort van het besef, dat wij een deel zijn van de
grote wereldkerk en dat Jezus Christus een volk vergadert uit alle geslacht,
taal, tong en natie. De kerk leiden op de weg van het versectariseren
van haar leven”.
Ja, zo schilderde Ds Knoop de schokkende werkelijkheid van de deformatie van
het Gereformeerde leven in het algemeen en van de kerken in het bijzonder. Hij
riep alle aanwezigen op allereerst onze gemeenschappelijke zonde en ontrouw te
zien en te belijden en ons te bekeren. En weer beleed de spreker zijn zonde en
die van alle aanwezigen, bijvoorbeeld in het niet willen zien wat er werkelijk
aan de hand was, maar dat we de moeilijkheden toeschreven aan ruzies tussen
personen. En weer riep Ds Knoop uit: “Onze God, God
des Verbonds, ontferm, ontferm U onzer!”
Ds Knoop besloot met een oproep tot
reformatie, waarbij hij verwees naar de Schriftlezing aan het begin van de
vergadering: “Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is; en wat eist de
HERE van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben, en ootmoedig te
wandelen met uw God?”, Micha 6:8. –
In diezelfde vergadering
las professor Dr K. Schilder een concept “Acte van
Vrijmaking of Wederkeer” voor. Het toont de betekenis van de Vrijmaking, en is
als zodanig een waardevol historisch document. Uit deze Acte is duidelijk dat
het niet de bedoeling was om de kerk uit te gaan, ook niet om zich te
onttrekken aan het kerkverband, maar om in overeenstemming met artikel 31 van
de Kerkenorde de leerbeslissingen en de tuchtmaatregelen van de Synode niet
voor vast en bondig te houden.
De reactie van de Synode
en van die haar volgden was dat er in de loop van enkele jaren meer dan honderd
afhoudingen van het Heilig Avondmaal plaats vonden. Ook zijn er tientallen
ouderlingen geschorst. Voor het bijeenkomen van de volgende Generale Synode
werden minstens vijf en dertig predikanten geschorst, waarvan ook sommige zijn
afgezet, terwijl verschillende kandidaten het preekconsent werd ontnomen. Aan
enkele ouders werd de doop van hun kind geweigerd. Toen de kruitdamp was
opgetrokken bleek dat 10 % van het oorspronkelijke ledental, ongeveer 100.000
mensen, vrijgemaakt waren en, door Gods genade, de oorspronkelijke
Gereformeerde Kerken in Nederland mochten voortzetten.
WAT IS DE
BETEKENIS VAN DE VRIJMAKING VAN 1944 VOOR ONS VANDAAG?
Bij het beantwoorden van
die vraag moeten we wel overwegen dat wij vandaag in een andere tijd leven, en
in andere omstandigheden. Het feit dat we dit in rekening moeten brengen is op
zichzelf al een vrucht van de Vrijmaking, die immers ruimte gaf voor wat ik al
eerder de “heilshistorische” benadering noemde. Als we letten op wat God doet
met Zijn kerk moeten we eerst aandacht geven op wat God gedaan heeft in een
bepaalde tijd en plaats en in een specifieke situatie, voordat we onze
conclusies gaan trekken over wat God vandaag doet, en wat Hij wil dat wij
zullen doen.
Laat me dat illustreren
met wat ik aan het begin vertelde over die professor die zei: “En als er zijn
die het hier niet mee eens zijn, die gaan er dan maar uit”. Vandaag wordt dat
zo niet meer gezegd in die Gereformeerde Kerken die inmiddels na fusie met de
Hervormde Kerk de Protestantse Kerk in Nederland vormen. Integendeel, in die
Protestantse Kerk is er de vrijheid om van alles te leren, of het nu in
overeenstemming is met Gods Woord en de aangenomen belijdenisgeschriften of
niet.
Ook moeten we het verschil
in omstandigheden in rekening brengen. In 1944 werden de leerbeslissingen aan
de kerken opgelegd in strijd met de toen geldende Kerkenorde. Maar in de Protestantse
Kerk in Nederland geldt niet het gezag van de kerkenraden in de plaatselijke
kerken, maar het gezag van de Generale Synode.
Ook moeten we ons
realiseren dat als het er op aan komt nog steeds soortgelijke zaken aan de orde
zijn als die leidden tot de Vrijmaking in 1944. Daarom nu de vraag: hoe
waarderen en beleven wij die Vrijmaking in onze tijd en situatie?
Uit de Acte van Vrijmaking
wil ik drie belangrijke punten naar voren halen. Het eerste is, dat die Acte
riep om vrijmaking van welke binding ook maar “boven hetgeen geschreven staat”
(1 Korintiërs 4:6). Ook wij moeten blijven oppassen voor het gevaar dat we
interpretaties van de belijdenis zouden gaan geven die boven de Schriften
uitgaan. Kortom, het gevaar van “confessionalisme” en daaruit voortvloeiend
sektarisme, en zelfs een als het ware overdoen van de vrijmaking van toen.
In de tweede plaats roept
de Acte van Vrijmaking op tot een terugkeren naar de katholieke situatie van
voor 1944. De Vrijmaking wilde de vrijheid van profeteren binnen het raam van
Gods Woord en de confessies handhaven en ruimte laten voor de mogelijkheid van
verschillende opinies binnen dat raam. Daar ging het om in de Vrijmaking, en
we moeten ook voor die vrijheid blijven opkomen als we niet in de kuil willen
vallen van confessionalisme en sektarisme.
In de derde plaats, de
Acte van Vrijmaking riep op tot herstel van de eenheid van alle gelovigen.
Tegenover de scheurmakende handelingen van hen die zeiden,
“als je het er niet mee eens bent dan ga je er maar uit”, betekende de Vrijmaking
van de kerk een “Wederkeer” tot de katholieke en dus Gereformeerde belijdenis,
dat de Zoon van God alle gelovigen vergadert in Zijn kerk, allen die door een
waar geloof in Hem zijn ingelijfd; en dat het daarom de roeping is van
alle gelovigen zich bij deze vergadering te voegen en zich te verenigen met
deze vergadering op iedere plaats waar God haar gesteld heeft (Artikel 28
Nederlandse Geloofsbelijdenis).
Allen die door een waar
geloof in Christus zijn ingelijfd en al zijn weldaden ontvangen (Heidelbergse Catechimus Zondag 7, vraag en antwoord 20) delen ook in de
belofte van de Heilige Algemene of Katholieke Kerk (Zondag 7 vraag en antwoord
22 en 23). Die moeten ze geloven, en ook daarnaar handelen. Maar nu moeten we
er voor oppassen dat we de werkelijkheid en betrouwbaarheid van die belofte niet
afhankelijk gaan maken van het zich daadwerkelijk bij die vergadering
voegen. Want dan krijgen we weer hetzelfde als toen, dat de werkelijkheid en
betrouwbaarheid van Gods belofte afhankelijk zou zijn van iets in hen
of van hen aan wie die belofte is gegeven.
De Gereformeerde Kerken
die in 1944 zijn vrijgemaakt blijven geroepen om trouw te zijn aan het levende
Woord van God. Dat sluit veranderingen en vernieuwingen niet uit. Maar wij
moeten blijven fungeren als het geweten van allen die zich met de naam
Gereformeerd noemen en laten noemen. Wij moeten voortdurend blijven oproepen
tot reformatie, en die oproep niet verzwakken door nu zelf slordig met de
prediking, de sacramenten, en onze afspraken in de Kerkenorde om te gaan.
In de Bijbel lezen we nog
al eens dat wanneer een generatie die Gods verlossingsdaden heeft meegemaakt er
niet meer is, dit voor de volgende generatie betekent dat er achteruitgang komt
en een vergeten van Gods daden in het verleden. Maar ook kan er een hernieuwd
luisteren naar de HEER komen, en een met verfrist elan Hem volgen.
Moge het door Gods genade
zo zijn dat de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken en haar leden, inplaats van te roemen in het eigen verleden, of te
vergeten wat God in dat verleden voor Zijn kerk heeft gedaan, zich één mogen
weten met hun vaders en moeders die in die tijd graag en met diepe dankbaarheid
deze psalm van de bevrijding van Gods kinderen zongen, Psalm 124 (hier
weergegeven in de berijming van het Gereformeerd Kerkboek):
Wij zijn ontsnapt als
vogels aan het net,
de strik door vogelvangers
uitgezet.
De strik brak los, zo zijn
wij vrij geraakt.
In ’s HEREN naam is onze hulp,
Hij redt,
de HEER, die aard’ en
hemel heeft gemaakt.