LEWISIANA.NL

 

 

C. S. Lewis in Duitsland

 

door Arend Smilde

 

Verschenen in Ecclesia, Orgaan van de Stichting Vrienden van Dr. H.F. Kohlbrugge, 103e jaargang, 25 februari 2012

 

 

Wahrheit und Selbstüberschreitung. C. S. Lewis und Josef Pieper über den Menschen. Hrsg. Thomas Möllenbeck & Berthold Wald. Ferdinand Schöningh, Paderborn etc. 2011. 221 blz. ISBN 9783506771575.

 

Norbert Feinendegen, Denk-Weg zu Christus. C. S. Lewis als kritischer Denker der Moderne. Ratio Fidei, Band 37. Verlag Friedrich Pustet, Regensburg 2008. 616 blz. ISBN 9783791721460.

 

Josef Pieper, Was heißt philosophieren? Vier Vorlesungen. Mit einem Nachwort von T. S. Eliot. Sechste Auflage, Kösel-Verlag, München 1967 [Erstauflage 1948]. Ned. vertaling in Rust en beschaving. Vert. Timo Slootweg. Aspekt, Soesterberg 2003. 160 blz. ISBN 9789059114777.

 

 


 

 

 

Vorig jaar verscheen in Duitsland een bundeltje essays over C. S. Lewis (1898-1963) en de Duitse katholieke filosoof Josef Pieper (1904-1997). Het boek bevat vijf voordrachten van een symposium onder de titel ‘In der größeren Welt – Zum Menschenbild bei C. S. Lewis und Josef Pieper’, gehouden aan de Theologische Fakultät Paderborn in juni 2010. Daarnaast zijn er vier andere essays opgenomen. Als voorgerecht is er een niet eerder gepubliceerde brief van Lewis aan Pieper en een toespraakje van Pieper uit 1984.

      Over Lewis is veel geschreven, en het is lang niet altijd boeiende lectuur. Vaak komt het grotendeels neer op herhaling van wat Lewis zelf mooier en duidelijker heeft gezegd. Maar dit nieuwe boek kwam uit het Duitse taalgebied en daarmee uit een ongebruikelijke richting. Daarom besloot ik het een kans te geven. Ik werd verrast door de kwaliteit en het belang van de meeste hoofdstukken, waarover straks meer; en er waren nog twee andere verrassingen.

      Ten eerste de kennismaking met een van de scribenten, Norbert Feinendegen (1968), over wie ik las dat hij in 2008 promoveerde op een dissertatie getiteld Denk-Weg zu Christus. C. S. Lewis als kritischer Denker der Moderne. Ik haalde dat boek uit de bibliotheek en hoefde er niet lang in te bladeren om te zien dat ik dit zelf in bezit moest hebben. Een monumentaal werk en misschien wel een van de grootste mijlpalen van Lewis-kunde. Dat ik daar niets van wist!

      Ik wist wel, als het om Lewis en Duitsland ging, dat hier in de jaren ʼ50 de filosoof Helmut Kuhn (1899-1991) enig briefcontact met hem had en een essay schreef over Lewis als ‘der Romancier der unerbittlichen Liebe’, in een bundeltje getiteld Lob der Schöpfung und Ärgernis der Welt. Moderne christliche Dichtung in Kritik und Deutung (1959, hrsg. K. Schmidthüs). Later had je Gisbert Kranz (1921-2009), die in 1974 een boek over Lewis publiceerde en in 1983 de Inklings-Gesellschaft oprichtte, compleet met Jahrbücher, gewijd aan Lewis en de rest van het groepje bevriende schrijvers dat zich ‘The Inklings’ noemde.

      Aan dit alles gaf ik nooit veel aandacht, want het aanbod van literatuur over Lewis is groot en veelal Engelstalig, terwijl ik Engels vaak gemakkelijker lees dan Duits. Dat er van de kant van onze oosterburen weleens een werk als dat van Feinendegen zou kunnen komen had ik nooit verwacht. Over dat boek zal ik nu verder niets zeggen, behalve dat het goed leesbaar is – wat men van een Duitse filosofische dissertatie toch niet direct verwachten zou.

      De tweede bonus van de essaybundel lag meer voor de hand: de kennismaking met Josef Pieper. Hij was hoogleraar filosofie te Münster van 1950 tot zijn emeritaat en bleef bijna tot het einde van zijn lange leven academisch actief. Doordat ik twintig jaar (1988-2008) in theologische antiquariaten gewerkt heb kende ik wel zijn naam – tweede helft jaren ʼ50 werden vijf boekjes van hem in het Nederlands vertaald – maar eigenlijk wist ik niets van hem. Rond de eeuwwisseling verscheen bij Felix Meiner in Hamburg een tiendelige Werkausgabe, maar dat ging langs me heen. Pieper was voor mij gewoon één van de talloze vergeten auteurs, de grote meerderheid, van wie je zo goed als nooit meer iets verkoopt.

      Voor zover dit laatste inderdaad ook voor Pieper geldt, is het jammer. Zijn toespraakje uit 1984 wekte meteen mijn grote sympathie. Hij vertelt daar over het nawoord dat hij schreef voor de vertaling die hij maakte van een boek van Lewis, The Problem of Pain, in 1954 verschenen als Über den Schmerz. Dat nawoord ging niet over het probleem van het lijden, en ook niet over Lewis (wat destijds geen overbodige luxe zou zijn geweest). Het was een beschouwing ‘über die Schlichtheit der Sprache in der Philosophie’ – over het gebruik van eenvoudige, gewone taal in de filosofie. In het Engels zou Pieper vast en zeker hebben gezegd: plain language. De uitgever wilde een ander nawoord. Maar Pieper hield voet bij stuk, want:

die im philosophisch-theologischen Schrifttum so selten anzutreffende Schlichtheit der Sprache müsse als das diesen Autor charakteristisch Auszeichnende gepriesen werden. (16)

Een opvatting die op zichzelf ook weer hulde verdient.

      Aan zijn pleidooi voor gewone taal bleek echter meer vast te zitten dan ik dacht. Bij de andere term, Philosophie, legt Pieper meteen uit dat hij,

ebenso wie C. S. Lewis selbst, die Philosophie als eine von der Theologie zwar klar zu unterscheidende, aber keinesfalls zu trennende Disziplin verstand. (16)

Een nadere uitleg van deze kijk op de verhouding tussen filosofie en theologie vond ik in Piepers boekje Was heißt philosophieren? (1948). De geestverwantschap tussen hem en Lewis werd me des te duidelijker. Er is belangrijke overeenkomst in het soort intellectuele strijd dat zij voerden. Kort gezegd: zij waren in wijsgerig opzicht Plato-adepten – Pieper expliciet, Lewis vaak meer impliciet – en daarmee, in het wijsgerig klimaat van hun tijd, roepende in de woestijn. Piepers ‘platonisme’ nu hield nauw verband met zijn waardering voor ‘gewone taal’. Niet ondanks maar juist dankzij het gebrek aan exactheid was gewone taal naar zijn inzicht het onmisbare voertuig van de al even onmisbare ‘voor-filosofische’ overlevering. Plato, met zijn diepe maar doordachte respect voor die overlevering, is voor Pieper feitelijk de grootste christelijke filosoof avant la lettre. Anders gezegd: christelijk filosoferen is platoons filosoferen na de komst van Christus.

      Deze opvatting klonk destijds ongetwijfeld al even rabiaat ouderwets als nu. Waar het om gaat is dat het optreden van een hooggeleerde, intelligente en welbespraakte verdediger als Pieper daarom des te belangwekkender is – en zijn verwantschap met Lewis des te duidelijker. De zin van Piepers werkje uit 1948 wordt voortreffelijk uitgelegd in het voorwoord van T. S. Eliot bij de Engelse editie van 1952, in vertaling als nawoord opgenomen in mijn Duitse editie van ʼ67. Die Engelse editie omvat overigens ook Piepers Muße und Kult, eveneens uit ʼ48, en draagt de daaraan ontleende titel Leisure: the Basis of Culture (in 1998 opnieuw vertaald, nu ingeleid door Roger Scruton). Hetzelfde tweeluik verscheen in 2003 eindelijk ook in het Nederlands, als Rust en beschaving. Heerlijke titel!

 

 

Het eerste stuk in de symposiumbundel is van de reeds genoemde Feinendegen en gaat geheel over Lewis. Het heeft als titel diens lapidaire slotwoorden in The Abolition of Man (1943): ‘To “see through” all things is the same as not to see’, maar dan in het Duits. Die Abschaffung des Menschen verscheen in 1979 met een voorwoord van Hans Urs von Balthasar. Interessant is onder meer wat Feinendegen zegt (ook in zijn dissertatie) over diverse uitingen van postume erkenning voor Lewis en dan speciaal voor dit boekje. Het meest opmerkelijk schijnt wel de overeenkomst te zijn met de Dialektik der Aufklärung (1948) van Horkheimer en Adorno, en het feit dat Lewis de twee ‘Frankfurter’ filosofen met hun kritiek op de ‘instrumentele rede’ vijf jaar vóór was.

      Een bijdrage van buiten het symposium is die van de filosoof Uwe Meixner uit Augsburg over een van de kerngedachten in de naturalismekritiek van Lewis, zijn argument from Reason. De conclusie, uit de mond van een vakman, mag er zijn:

Die philosophische Intuition von Lewis – einem philosophischen Amateur – ist allerdings eine bemerkenswert richtige ... Diese Tatsache wird jedoch durch Lewis’ Rhetorik – also gerade das, was ihm so viele Leser sichert – nicht selten stark überspielt, oder besser gesagt: überspült. (70)

      Een stuk van Juan F. Franck (Universiteit van Montevideo) over ʻdie platonische Inspiration der Philosophie Josef Piepers’*  wijst onder meer op het tijdloze element in Plato’s gedurige discussie met de sofisten. Dit is het laatste stuk in de eerste afdeling van het boek, ‘Wahrheit’. De tweede afdeling heet ‘Selbstüberschreitung’. Berthold Wald (Paderborn), bezorger van Piepers verzameld werk, opent deze afdeling met een stuk over ‘Selbstüberschreitung als Sinn des Philosophierens bei Josef Pieper’. De verwantschap van Pieper en Lewis als denker en de manier waarop de vakman en de amateur elkaars werk op zinvolle wijze hebben aangevuld komen hier het beste uit de verf. Meteen aan het begin van dit stuk krijgen we overigens te horen dat er voor Pieper vier grote abendländische filosofen waren: naast Plato waren dat Aristoteles, Augustinus en Thomas van Aquino.

      Het derde en laatste deel, ‘Über den Menschen hinaus’, wordt geopend door Judith Wolfe, de enige andere echte Lewiskenner op het symposium naast Norbert Feinendegen. Zij is verbonden aan het St John’s College in Oxford. Haar bijdrage over ‘die eschatologische Anthropologie des C. S. Lewis’ gaat niet over Pieper, maar geeft opbouwende en verhelderende kritiek op een probleem in Lewis’ verhouding tot Plato, een kritiek die wellicht beide denkers in hun zak hadden kunnen steken en waar ook hun lezers mee geholpen zijn.

      Van de andere bijdragen noem ik alleen nog die van Till Kinzel, docent nieuwere Engelse en Amerikaanse literatuur in Braunschweig. Vooral hier blijkt hoe zinvol het kan zijn om mensen uit een ander taalgebied dan het Engelse aan het woord te laten over Lewis. Kinzel schrijft over ‘Der Schmerz des Menschen in der Welt’, naar aanleiding van wat hij noemt een ‘onvoltooide dialoog’ tussen Ernst Jünger, C. S. Lewis en Josef Pieper. Wie zou ooit op het idee komen van een verband tussen Lewis en Ernst Jünger (1895-1998)? Het blijkt dat Pieper zijn vertaling van The Problem of Pain in 1954 niet voor niets Über den Schmerz noemde. Onder deze titel was in 1934 een boek van Jünger verschenen. Het is alsof Pieper met zijn Lewis-vertaling een antwoord heeft willen geven op de eenzijdige, ja eigenlijk volkomen in de lucht hangende nadruk die Jünger legde op het belang van dapperheid. Deze deugd, zo had Pieper in 1942 al geschreven in zijn pamflet Ritterlichkeit als soldatische Tugend, is niet los te maken van de andere kardinale deugden. De ‘Schmerzbereitschaft’ is ‘unmittelbar bezogen auf die Bejahung des höchsten Wertes und der höchsten Wirklichkeit’ (123) – en daarmee op Selbstüberschreitung, voeg ik er als beginnend Pieper-lezer meteen aan toe. Als Lewislezer voeg ik eraan toe: is het toeval dat C. S. Lewis twee jaar eerder, in augustus 1940, terwijl zijn land en dat van Pieper in een gevecht op leven en dood waren verwikkeld, schreef over ‘The Necessity of Chivalry’?

      Slechts één bijdrage, de voorlaatste, heb ik wegens onleesbaar professorenduits overgeslagen. Verder heb ik als enige kritiekpunt op het boek dat de bezorging helaas geen model van Gründlichkeit is. De brief van Lewis wordt in transcriptie en in facsimile gepresenteerd, waardoor goed te zien is dat een duistere plaats in de transcriptie teruggaat op een onnodige leesfout – meteen op de eerste pagina van het boek. En daar blijft het niet bij. In de bijdrage van Kinzel staat bijvoorbeeld een keer ‘Pieper’ in plaats van ‘Jünger’ (123). Van één auteur ontbreken de personalia en zelfs van Pieper en Lewis kom je uit dit boek hun geboorte- en sterfjaar niet te weten. Als omslagillustratie zijn twee portretfoto’s van heel verschillende aard en grootte gebruikt – erg lelijk. Jammer; maar al met al zeker geen doorslaggevend bezwaar tegen zo’n goed en zinvol boek, dat ik niet graag zou hebben gemist en dat smaakt naar meer.

 

 

 


 

* In het Engels gepubliceerd als ʻThe Platonic Inspiration of Pieper’s Philosophyʼ, in A Cosmopolitan Hermit. Modernity and Tradition in the Philosophy of Josef Pieper, Bernard N. Schumacher (ed.), CUA Press, Washington D.C. 2009, pp. 251-278.