Tegenvuur
Notities bij Charles Taylor, A Secular Age (2007)
juli 2011
herzien en uitgebreid in februari
2012
Vertaling van de citaten (PDF)
Gebrek aan
helderheid
De Secularisatiethese1
kun je zien als een geval van Culturele Klimaatwetenschap – en Charles Taylor
als een Culturele Klimaatscepticus. Dit of iets dergelijks is de meeste lezers
van A Secular Age wellicht bekend
vóórdat zij het boek beginnen te lezen. Wat wij, lezers, van Taylor verwachten
is een uitmuntende, misschien wel definitieve verwoording van de sceptische
kijk op secularisatie.
In ieder geval was dit de verwachting
waarmee ik het boek ging lezen. Al vlug wist ik echter dat ik er niet doorheen
zou komen. Taylor is te breedsprakig en zijn taalgebruik, hoewel zeker niet
extreem verontreinigd door academisch jargon (het woord narrativity komt in het hele boek maar twee keer voor), is toch ook
niet erg onderhoudend. Soms is het een beetje populair (“That’s why...”, “Let’s
try...” enz.); het heeft onplezierige eigenschappen zoals de she/he-misère, het gebruik van de
“schuine streep” (“living our moral/spiritual life”, “you can perhaps
think/struggle your way trough it”, “these moral sources had to be
created/discovered”), en een misschien uit het moderne academische Frans
overgewaaide voorliefde voor het woordje articulate.
Enkele tellingen en aantekeningen met betrekking tot het woordgebruik geef ik
in Appendix 1.
Op blz. 112 wordt het begrip poiesis
niet uitgelegd (en ik ben er na enig zoeken niet
achter gekomen wat Taylor ermee bedoelt); op blz. 147 wordt de lezer geacht te
weten wat “the Axial revolution” is.
Belangrijker is dat Taylor, naar mijn
idee, soms puur als gevolg van slordigheid in zijn taalgebruik op een cruciaal
moment de plank misslaat, bijvoorbeeld door een belangrijk onderscheid te
miskennen. Op blz. 29 heeft hij het over de tijd (19e eeuw) toen “the rival
outlooks between which we hesitate today were still being forged”, waarbij ik
me afvraag: vanwaar dat meervoud, outlooks?
Het gaat hier volgens mij in grote lijnen over één nieuwe outlook die in de maak was en die ging concurreren met één oude outlook, die allang niet meer in de maak
was. Het meervoud outlooks kan ik dus niet verklaren en ik vind het
verwarrend.
Verder, maar dit kan Taylor niet helpen,
zijn de passages die ik wél goed vind voor mij te weinig verrassend. Het soort
analyse dat hij op de geschiedenis van westers denken en geloven loslaat
spreekt voor mij zozeer vanzelf dat ik er eigenlijk niet veel van leer.
Natuurlijk stelt hij episodes aan de orde die ik niet ken, of waarover ik mijn
kennis graag opfris, of waarvan ik het heel aardig vind om ze in het gegeven
kader te zien. Maar bij zulke episodes heb ik telkens het gevoel dat ik
ongetwijfeld bijna precies hetzelfde zal denken zodra ik er buiten dat kader,
zonder bemiddeling van Taylor kennis van neem, gewoon uit een handboek of
encyclopedie. Na krap één dag lezen in dit grote boek is het wellicht
voorbarig, maar ik heb de indruk dat hij me niet veel te leren heeft. Dit zou
niet erg zijn als het allemaal briljant verwoord was – what oft was thought, but neʼer so well expressed – maar well expressed is het niet, helemaal
niet.
Blijft de mogelijkheid dat het lezen
over veel van deze episodes op zichzelf razend interessant zou zijn. Dan zou
het hier gaan om een mooi geschiedenisboek. Daarvoor heeft het echter te weinig
zakelijke inhoud. Ik geef wat dat betreft de voorkeur aan Jonathan Israel, ook
al is diens taalgebruik
als zodanig beslist niet beter. Israel biedt vooral feiten en nog eens feiten.
Taylor is vooral bezig zijn gedachten te ontwikkelen over de door hem
geselecteerde feiten. Hij stelt daarbij weinig of geen grenzen aan de
subtiliteit van zijn denken. Hij begint ook telkens weer over de manier waarop
en zelfs het feit dat hij bezig is die gedachten te ontwikkelen, of over de
vraag waar we ook weer gebleven waren. In plaats van iets op te dienen geeft
hij steeds ongevraagde kijkjes in de keuken, waar je meestal weinig of niets
aan hebt, of erger: waardoor onduidelijk wordt waar het over gaat, en wat
nodeloos vermoeiend is. Het beslaat ruimte die ik liever besteed zag aan
historisch exposé. Een goede aanpak rechtvaardigt zichzelf. Of als een aparte
rechtvaardiging gewenst is, dan graag ook werkelijk
apart, in een voor- of nawoord met wat voorbeelden. Dat komt de helderheid ten
goede.
Maar
voor helderheid moet je niet bij Charles Taylor zijn.
Vreemde geestverwant
Intussen
constateer ik toch veel geestverwantschap tussen Taylor en mij. Des te meer
verbaas ik me soms over zijn aanpak. Dat iedere verwijzing naar C. S. Lewis ontbreekt (zelfs in het lijstje “Star Trek, Lord of the
Rings, Matrix, Pullman, Harry Potter” op blz. 741, een rijtje waarin “Narnia”
toch volkomen thuishoort) is iets waar ik me onderhand bij neer kan leggen.
Maar Taylor zegt vaak dingen die Lewis veel korter, scherper en raker zegt. Hij
had van allerlei passages bij Lewis kunnen profiteren, bijvoorbeeld:
– de
slotpassage van The Abolition of Man,
bij Taylors verwijzingen naar Francis Bacon (98, 542-534);
– de
passage aan het begin van The Abolition
over “the educational predicament”, bij wat Taylor zegt over “the crucial
difference between the mind-centred and the enchanted world” (31), over “the
predicament [of] modern unbelievers” (8) en, vreemd genoeg, op veel andere
plaatsen waar hij het woord predicament
gebruikt;
– allerlei
passages in Miracles, bijvoorbeeld
bij wat Taylor (14-16) zegt over natuur en bovennatuur:
this hiving off of an independent, free-standing
level, that of “nature”, which may or may not be in interaction with something
further or beyond, is a crucial bit of modern theorizing, which in turn
corresponds to a constitutive dimension of modern experience ... The great
invention of the West was that of an immanent order of Nature, whose working
could be systematically understood and explained on its own terms, leaving open
the question whether this whole order had a deeper significance, and whether,
if it did, we should infer a transcendent Creator beyond it. This notion of the “immanent”
involved denying – or at least isolating and problematizing – any form of interpenetration between the things of
Nature, on one hand, and “the supernatural” on the other ...
In een
voetnoot bij deze passage schrijft Taylor dan:
Of course, this idea had its forerunners in
ancient times, with the Epicureans, for instance; but, I would argue, not with
Aristotle, whose God played a crucial role, as pole of attraction, in the
cosmos. But it is first in the modern West, especially with post-Galilean
science, that the immanent order becomes more than a theory; it is rather the
background to all our thinking.
Bij dit
laatste verbaast het me minder dat hij Lewis er niet bijhaalt (bijvoorbeeld The Allegory of Love blz. 88) dan dat
hij Jonathan Israel er niet bij haalt. Anders gezegd: het verbaast me dat
Spinoza zo’n marginale rol speelt bij Taylor. Straks echter meer over de
ontbrekende confrontatie met het werk van Israel. Het meest frappante geval van
Lewis-vermijding is wel het volgende.
Met een lang citaat kort na begin
van het boek (5) geeft Taylor een prominente plaats aan een religieuze
jeugdervaring van Alan “Bede” Griffiths – een Engelsman die aanvankelijk
christen werd en zelfs benedictijner monnik, en die zich later in India ontwikkelde
tot een in saffraangeel gehulde goeroe van de interreligieuze dialoog.
Griffiths was de belangrijkste spirituele reisgenoot van C. S. Lewis ten
tijde van hun beider bekering van “niets” tot christelijk geloof rond 1930. Aan
hem heeft Lewis dan ook, een kwart eeuw later, zijn eigen autobiografische
bekeringsverhaal Surprised by Joy
opgedragen, in het jaar dat Griffiths naar India vertrok. Taylor presenteert in
zijn slothoofdstuk, “Conversions”, een kleine selectie van bekeringsverhalen en
verwijst daarbij (net als op enkele andere plaatsen in de loop van het boek)
naar het citaat van Griffiths aan het begin. Deze verhalen zijn bedoeld als
illustraties van wat Taylor noemt places
of fullness en hun betekenis voor iemands kennismaking met “het
transcendente”. Dat hij in dit kader geen enkele aandacht geeft aan Lewis en
diens Joy-ervaring, maar wel
uitvoerige aandacht aan Bede Griffiths, doet bijna vermoeden dat hij Lewis
opzettelijk negeert.
Taylor gaat ook voorbij aan From Dawn to Decadence van Jacques Barzun, wat op een andere manier al even onbegrijpelijk is. Dit reusachtige
boek verscheen, evenals het Verlichtingswerk van Israel, minder dan tien jaar
vóór dat van Taylor. Hij citeert intussen wel veel andere dingen uit de jaren
2004-2006. Owen Chadwick met zijn The Secularization
of the European Mind (1975) wordt genoemd, zij het slechts één keer, in een
voetnoot, als bron voor een anekdote waar je Chadwick niet voor nodig hebt.
Dankzij een PDF van Taylors boek kan ik gemakkelijk nagaan welke namen geheel
ontbreken. Karl Barth, zo dacht ik even, want hij staat niet in de index; maar het
adjectief Barthian komt één keer
voor. Dat is weinig, in een verhaal waarin het protestantisme als factor van
moderniteit zo’n grote rol speelt. De naam Huxley
(ik bedoel Thomas, de bedenker van het woord “agnost”, maar het geldt ook voor
zijn beroemde kleinzoons Julian en Aldous) komt helemaal niet voor,
terwijl Taylor zich in het gedeelte over de expansie en volwassenwording van
het Ongeloof in de 19e eeuw toch onder meer wil concentreren op Engeland in de
periode 1840-1940. Van Whitehead (Science and the Modern World) is geen
spoor te bekennen; hij wees in 1925 al heel helder en genuanceerd – en met het
nodige gezag, als leermeester en voormalig maatje van Bertrand Russell – op de
tekortkomingen van puur materialistisch denken. Ook Mary Midgley ontbreekt;
toch heeft zij (o.m. in Science as Salvation, 1992) bijzonder welbespraakt,
nadrukkelijk en onvermoeibaar gewezen op het belang van “naïve understanding”,
zoals Taylor het noemt, in wat hij “the move to disenchantment” noemt (43).
Daarentegen zijn er wel ruim vijftien
verwijzingen naar die aartsvader van filosofische onleesbaarheid, Heidegger,
die daarmee tot de hoofdfiguren van de index behoort. Vijftien vermeldingen
zijn weliswaar in absolute zin niet veel in zo’n dik boek. En het deed mij goed
dat Levinas geheel ontbreekt.
Vergelijking met Jonathan Israel
Maar de
grootste misser is wellicht de ontbrekende confrontatie met het werk van Jonathan Israel over de “Radicale Verlichting”. In een recensie las ik dat
John Gray (nihilistisch en zwartgallig aarts-ongelovige)2 zo vriendelijk
is geweest om dit werk van Taylor te karakteriseren als een counterblast, “tegenvuur”, tegen de Nieuwe Atheïsten. Nu, dat zal
het misschien zijn, het zou althans voor sommige lezers zo kunnen functioneren.
Schrijvers als Dawkins en Hitchens zijn weliswaar oneindig beter leesbaar en ook los daarvan is een
vergelijking tussen hen en Taylor misschien als tussen appels en peren. – Maar
als A Secular Age nu ergens tegenvuur
had moeten bieden, dan wel, zou ik zeggen, tegen het zes jaar eerder verschenen
Radical Enlightenment.
Op het eerste gezicht zijn deze twee
grote, belangrijke voortbrengsels van het eerste decennium van de 21e eeuw
geheel aan elkaar gewaagd. Taylor schrijft, al met al, iets leesbaarder dan
Israel en bovendien is Taylor vijftien jaar ouder. Hij zou op een minstens zo
grote geleerdheid moeten kunnen bogen en daarbij op een rijper oordeel. Met die
rijpheid van oordeel zit het wel goed, ook al lijkt het soms overrijp. De
bereidheid tot nuancering van iedere gedachte grenst bij Taylor aan het
ziekelijke en schiet naar mijn smaak niet zelden haar doel voorbij. Israel
maakt juist weleens de indruk van een monomaan met maar één gedachte: Spinoza
is god en ik ben zijn profeet, duizenden pagina’s lang, en het voornaamste
onderscheid tussen mensen, althans tussen denkende mensen, is het onderscheid
tussen spinozist en niet-spinozist, en valt eigenlijk samen, althans in
tendentie en praktische uitwerking, met het onderscheid tussen goed en kwaad.
Voor Israel valt er vast en zeker veel van Taylor te leren op het punt van subtler language (353-361, naar Shelley)
en diepzinnigheid in het algemeen.
Het grote verschil tussen Taylor en
Israel is intussen niet alleen Israels visie op het belang van Spinoza, maar
ook zijn visie op het belang van filosofie en, last but not least, de
verpletterende hoeveelheid feiten waarmee Israel zijn visie onderbouwt – zónder
dat hij, zoals Taylor, het almaar heeft over deze visie als zodanig, als het
product van iemand die een visie ontwikkelt. Op dit laatste punt heb ik een
zeer besliste voorkeur voor Israel. Je hebt voor beide auteurs veel tijd en
geduld nodig, maar bij Israel kan ik dat geduld makkelijker opbrengen; want het
wordt bij hem veel beter beloond. Het meest fascinerende van het
feitenbombardement bij Israel is dat het steeds klemmender de vraag oproept wat
hier nog tegen in te brengen is. Soms kan ik iets bedenken, soms meen ik hem
een lelijke spaak in het wiel te kunnen steken. Maar tegen zo’n extreem
hooggeleerde kan ik natuurlijk niet op. Wie wel? Charles Taylor misschien. Maar
helaas: die heeft de uitdaging genegeerd, om wat voor reden ook. Voor de goede
verstaander biedt hij evengoed wel enig tegenvuur. Maar heel krachtig is het
niet, doordat zijn verhaal bij lange na niet zo feitelijk is. Des meer dringt
zich nu, na kennismaking met Taylor, de vraag aan mij op wat er tegen Israel in
te brengen is. Zou een boek met een strekking als die van A Secular Age ooit de vorm kunnen
aannemen van een “Israelisch” feitenbombardement – zo groot, zo verpletterend
en zo eenduidig en met zo weinig toelichting over hoe je die feiten moet
uitleggen? Ik denk eigenlijk van niet.
Een concreet verschil tussen Taylor en
Israel, ten nadele van Taylor, viel me op toen ik de vindplaats opzocht van een
citaat uit L’homme machine van La
Mettrie op blz. 293. Taylor citeert hier La Mettrie niet uit diens eigen werk
maar uit een recent boek (2004) van Alister McGrath, The Twilight of Atheism! Dat moet toch niet nodig zijn wanneer je
een zo groot geleerde heet te zijn...
Ik kan niet bepalen wie er gelijk heeft
ten aanzien van het belang van Spinoza. Als je Israel gelezen hebt, blijft het wel
hoogst verbazend dat kennelijk niemand anders dat belang ziet (uitgezonderd Wim Klever, natuurlijk). Maar naast dat
spinozisme is er nog iets dat bij Israel om tegenvuur vraagt. Ik bedoel zijn
idee – het is in moderne en postmoderne omstandigheden een nogal dwars idee –
dat het denkwerk van één enkele grote
denker, hoe groot ook, van doorslaggevende invloed op het wereldgebeuren zou
kunnen zijn, en ook werkelijk geweest is, en dat economische onderbouw,
maatschappelijke structuur, culturele horizon, “lived experience” en al die
dingen meer daar uiteindelijk weinig of niets aan zouden afdoen of toedoen.
Taylor is op dit punt meteen aan het
begin al vaag. Hij wil het in dit boek niet zozeer hebben over secularisatie
als ontkerstening van de publieke ruimte (secularism
1), noch ook over secularisatie als geloofsafval en ontkerkelijking van
steeds meer individuen (secularism 2);
wat hem interesseert (secularism 3)
is secularisatie als verandering of verdwijning van de conditions of belief (deze term, in het Nederlands vertaald als
“geloofsomstandigheden”, is de titel van het vijfde en laatste deel van het
boek). Waarom geeft Taylor deze omschrijving van secularisatie? “Ten
dele”3
(zegt hij op blz. 4) omdat
I’m not satisfied with this explanation of secularism
2: science refutes and hence crowds out religious belief. First, I don’t see
the cogency of the supposed arguments from, say, the findings of Darwin to the
alleged refutations of religion. And
secondly, partly for this reason, I don’t see this as an adequate explanation
for why in fact people abandoned their faith, even when they themselves
articulate what happened in such terms as “Darwin refuted the Bible”, as
allegedly said by a Harrow schoolboy in the 1890s. Of course bad arguments can
figure as crucial in perfectly good psychological or historical explanations.
But bad arguments like this, which leave out so many viable possibilities
between fundamentalism and atheism, cry out for some account why the other
roads were not travelled.
Goed, maar
ik vraag me af hoeveel pogingen er schuil gaan achter de woorden I don’t see the cogency etc. Taylor
heeft het over slechte argumenten
voor atheïsme, en die zullen er vast wel zijn, en veel opgeld gedaan hebben
ook. Maar ik vraag me af hoeveel interesse Taylor heeft voor de mogelijkheid,
de kracht en de invloed van goede
argumenten. Je kunt je daar niet van afmaken met die anekdote over een schooljongen.4
Ik deel de overtuiging van Taylor dat conditions
of belief van groot belang zijn. Maar over nuance gesproken: je kunt deze
overtuiging ook overdrijven, en ik denk dat Taylor dat doet. Hij had,
schrijvend na 2001 en kennelijk in staat om literatuur tot en met 2006 te verwerken,
Jonathan Israel moeten tegenspreken. En Taylor had Israel niet alleen moeten
tegenspreken waar het gaat om het allesoverheersende belang van Spinoza voor de
secularisatie, maar ook waar het meer in het algemeen gaat om de mogelijkheid
dat een geniale filosofische vondst uiteindelijk, ook tegen de verdrukking in
en ongeacht alle conditions of belief,
zijn weg zou vinden naar de samenleving en de hele mensheid.
Het is ongetwijfeld kinderachtig en
betweterig om iemand te verwijten dat hij niet gelezen heeft wat ikzelf
toevallig wel gelezen heb. Toch vind ik het opmerkelijk dat van het
betrekkelijk zeer weinige dat ik in verband met secularisatiegeschiedenis
gelezen heb en belangrijk vind, Taylor nu juist zo goed als niets gelezen
schijnt te hebben.
Of moet ik niet alleen Taylor en
Dawkins, maar ook Taylor en Israel als appelen en peren uit elkaar houden en
niet met elkaar vergelijken? Misschien. Maar wie of wat kun je dan nog wél met
elkaar vergelijken? Een belangrijk verschil is ongetwijfeld dat Taylor van huis
uit filosoof en Israel van huis uit historicus is. Kenmerkend is bijvoorbeeld
dat Israel vrijwel iedere persoonsnaam bij eerste vermelding voorziet van
geboorte- en sterfjaar, terwijl Taylor praktisch nooit jaartallen noemt. Op
eigen terrein kunnen ze elk met gemak de ander overtroeven. Maar ze schieten
ook allebei door: Taylor in subtiliteit, Israel in overzichtelijkheid. Het
wachten is – het wachten blijft
wellicht – op iemand die beide voortreffelijkheden verenigt en in balans houdt:
een ideale reïncarnatie van hun beider leermeester Isaiah Berlin misschien?
Vormgebrek in kaart gebracht
Ger Groot,
die op de achtergrond meewerkte aan de Nederlandse editie van A Secular Age en die de vertaling ook
uitvoerig heeft ingeleid, sprak in zijn recensie (NRC, 18 jan. 2008) van “een
breed panorama barstensvol historische inkijkjes, zijsprongen en detailstudies”
en van grote “eruditie” en “grondigheid”. Wie ben ik om daar iets aan af te
doen, zou je zeggen. Ik kan en wil er niets aan afdoen. Toch is Taylor mij tot
nu toe tegengevallen. Dit is ook
een boek vol tandeloze zinsneden als “I will try to explain some of this more
fully” (351, slot van hoofdstuk 9) of “Let’s try to see where we have got to in
this story...” (423, begin van hoofdstuk 12 en daarmee van deel IV). Als hij
zijn gedachten en zijn geschiedbeeld goed op orde had, en zelf precies wist
waarover hij duidelijkheid had en waarover niet, dan zou hij zulke formules wel
achterwege laten. Dat hij de nodige orde en duidelijkheid niet heeft, blijkt
soms pijnlijk uit de chaotische opbouw van het betoog. Als het om ordening gaat
is Taylor verre van grondig.
Neem blz. 720. Je ziet daar een nieuwe
paragraaf beginnen, paragraaf 15, en dit nummer wordt direct gevolgd door een
nummer 4. We zitten hier in hoofdstuk 19, het voorlaatste hoofdstuk van Deel V,
“Conditions of Belief”, en daarmee van het hele boek. Het paragraafnummer 15
staat echter in een reeks die vóór dit hoofdstuk is begonnen, namelijk aan het
begin van hoofdstuk 17, honderd pagina’s terug, op blz. 618. Een dergelijke
doorlopende nummering kom je ook tegen in Deel IV, maar daar loopt ze eenvoudig
van begin tot einde, d.w.z. over alle drie de hoofdstukken (12–14) waaruit dat
deel bestaat. Zo niet in Deel V. Dit deel heeft zes hoofdstukken (15–20)
waarvan de eerste twee elk hun eigen paragraafnummering hebben; maar met
hoofdstuk 17 begint een paragraafnummering die doorloopt tot het einde van
hoofdstuk 19. Het slothoofdstuk 20, dat nog steeds onder Deel V valt, heeft dan
weer zijn eigen paragraafnummers. Welke zin of samenhang hier allemaal achter
schuilgaat moet je kennelijk aanvoelen.
Maar dan de 4 op blz. 720, waarmee
paragraaf 15 in hoofdstuk 19 begint. Een 5 is verderop niet te vinden, dus dit
is het einde van een reeks. Terugbladerend vind je de nummers 2 en 3 van deze
reeks in de voorgaande paragraaf, dat wil zeggen paragraaf 14, de eerste
paragraaf van hoofdstuk 19. Om dit te achterhalen hoef je maar tien bladzijden
terug te bladeren; dat is te doen. Maar waar is nummer 1? Daarvoor moet je na
die tien nog eens dertig bladzijden
terug (en daarbij niet letten op twee kleinere opsommingen die elk met een 1
beginnen). Heb je de gezochte 1 op blz. 680 gevonden en vastgesteld dat die
echt bij de nummers 2–4 op blz. 711–720 moet horen, dan blijkt deze 1 niet aan
het begin van een hoofdstuk en zelfs niet van een paragraaf te staan, maar
halverwege paragraaf 9, de eerste paragraaf van hoofdstuk 18.
Wat mag dit voor een opsomming zijn, die
zich in vier punten van zo ongelijke en onduidelijke lengte uitstrekt over meer
dan veertig bladzijden (het is niet precies te zeggen hoeveel meer, want waar eindigt punt 4?), andere indelingen
doorkruisend? Welnu, dit nummertje 1 wordt (zoals gezegd: halverwege paragraaf
9) na een witregel als volgt ingeleid:
Having said this, I want to try to explore some of the
spiritual hungers and tensions of secular modernity, as they become visible in
the light of the story I’ve been telling of its genesis. (680)
Welkom in
het moeras van Taylors tobberij. “Een aantal geestelijke hunkeringen en spanningen”!5
Hoeveel hunkeringen dan precies,
en/of hoeveel spanningen, en, minstens zo belangrijk: hoe verhoudt zich het
besproken aantal kwantitatief en kwalitatief tot het niet besproken aantal, en hoe en waarom is de selectie gemaakt?
Sommige lezers zouden hier wellicht op antwoorden dat ik niet moet zeuren en
mezelf niet zo te kijk moet zetten als iemand zonder gevoel voor de
complexiteit van de werkelijkheid. Maar dit zou natuurlijk niets afdoen aan mijn
groeiende wanhoop bij het lezen van zo’n boek, bij deze richtingloze en
oeverloze woordenvloed, hoe diep ook.
En dit was nog niet alle nummermisère.
Hoofdstuk 17 heet “Dilemmas 1”, hoofdstuk 18 heet “Dilemmas 2”. In het licht
van die twee hoofdstuktitels is goed te verdedigen dat ze samen een doorlopende
paragraafnummering hebben. Jammer dan alleen dat de nummering doorloopt in
hoofdstuk 19. Hoe dat ook zij: hoofdstuk 18 begint zoals gezegd met paragraaf
9. Maar direct vóór paragraafnummer 9 staat een klein-kapitaal vet Romeins
cijfer: iv, gevolgd door een
opschrift: “Beyond Misanthropy and Violence?” Dit opschrift heeft
waarschijnlijk betrekking, evenals “Dilemmas 2”, op hoofdstuk 18 als geheel;
maar dit wordt aan de fantasie van de lezer overgelaten. De voorgaande
afdelingen van dit niveau, i t/m iii, omspannen met z’n drieën hoofdstuk
17, doch op een manier die geen enkel verband houdt met de paragraafnummering: i begint onmiddellijk na de
hoofdstuktitel, maar het begin van paragraaf 1, dat is het begin van de
doorgenummerde reeks paragrafen in hoofdstuk 17 t/m 19, komt pas na twaalf
regels inleidende tekst; ii staat onder paragraafnummer 4, en iii staat boven paragraafnummer 6. Wat we hieruit moeten concluderen over de
status van paragrafen 5, 7 en 8 weet niemand, en ik vermoed dat Taylor het ook niet weet. Want als hij hier
duidelijkheid over had, dan zou hij
die toch wel geven ook?
Het slot van hoofdstuk 19, paragraaf 16,
geeft weliswaar een duidelijk gevoel van afronding, dit ondanks de deprimerende
vaagheid van de inleidende woorden “My aim in the last pages has been to raise
a number of ways in which our modern culture is restless at the barriers of the
human sphere.” (The last pages? Het
zijn er geloof ik meer dan honderd. Raise
a number of ways? Enfin.) Taylor geeft in dit voorlopig-slotgedeelte zowaar
een omschrijving van wat hij noemt the
basic point, hoewel ook dit natuurlijk in Taylor-taal gebracht wordt: “I
hope that the basic point has been made more plausible” (727). Ook krijgen we
hier (726) een opsomming van punten die met wat goede wil te herkennen zijn als
de punten i–iv die samen hoofdstuk 17 en misschien heel hoofdstuk 18 beslaan.
En het is onmiskenbaar dat de doorgenummerde reeks paragrafen van de
hoofdstukken 17–19 hier ten einde komt. Ook de vier hungers and tensions hebben we nu allemaal gehad, een reeks die
kort na het begin van “Dilemmas 2” begon en die nu vrijwel zeker een uitwerking
blijkt te zijn van punt iv, het
laatste punt in de reeks die met “Dilemmas 1” begonnen was.
Vraag niet hoeveel tijd het kost om als
lezer dit overzicht te krijgen. Dat lukt alleen als je er speciaal voor gaat
zitten en vastbesloten bent er alle nodige tijd voor te nemen. Zolang je dat
niet doet, valt er moeilijk te ontkomen aan een groeiend gevoel van malaise: de
malaise van de subtiliteit. Een schematisch overzicht van de door elkaar
lopende reeksen geef ik in Appendix
2.
Ik noteer dit alles zo precies mogelijk
om een bewijs in handen te hebben van
wat ongetwijfeld meer lezers op een of andere manier ervaren hebben: dat Taylor
misschien niet zozeer een subtiele denker als een vage peer is. Neem ook de
woorden I want to try to explore op
blz. 680. Proberen? Het interesseert mij niet wat iemand “wil proberen”, zeker
niet als het om een zo vage en vrijblijvende onderneming gaat als die wordt
aangeduid met explore, “verkennen”.
Ik wil duidelijkheid over de resultaten van studie en doordenking, en als die
resultaten na gedane arbeid helaas nog steeds onduidelijk zijn: jammer, het is
niet anders, even goede vrienden, maar dan moet ten minste deze onduidelijkheid
als zodanig in het helderst mogelijke licht worden gesteld. Is het hele boek
bedoeld als niet meer dan een essayistische aanzet om belangstelling voor het
onderwerp te wekken: ook goed, maar laat ook dat dan duidelijk zijn. Want de
lezer verwacht iets anders. In plaats van dit soort duidelijkheid te krijgen,
kom je er als lezer van dit boek niet eens achter wanneer de exploration precies beëindigd mag heten.
Het is als met klimaatwetenschap.
Onzekerheid en onduidelijkheid zijn geen schande bij zo’n onderwerp. Maar we
mogen wel van klimaatwetenschappers
vragen dat ze maximale duidelijkheid geven over wat onduidelijk is, wat er
onzeker is, wat er onbekend is, en eventueel wat er om welke reden onbesproken
blijft. Complexe materie is geen excuus voor chaotische presentatie,
integendeel. Ik wil duidelijkheid over wat er onduidelijk is, en van
wereldvermaarde geleerden verwacht ik dat ze die kunnen geven.
Ongetwijfeld hebben veel meer lezers
last gehad van Taylors vaagheid, ook al durven ze het misschien niet allemaal
hardop te zeggen. Misschien ook zouden ze niet eens allemaal op het idee komen om het te zeggen. Taylor is
immers zo genuanceerd, zegt iedereen, dit boek heeft de Templeton-prijs
gekregen en het wordt weleens een meesterwerk genoemd. Maar een uitgever met
lef zou Taylor met zijn manuscript de deur gewezen hebben met een commentaar
als: ik ben wel goed maar niet gek, breng eerst fatsoenlijke orde in uw werk en
breng het aantal woorden met minstens een derde terug. Maar ja, dat doet een
uitgever niet zo makkelijk. Taylor is een Grote Naam, bij zo’n boek geldt
juist: hoe dikker hoe beter, en een serieuze afwijzing van het ingeleverde
manuscript zou misschien betekend hebben dat het naar een andere uitgever ging.
Toch had zo’n afwijzing plaats moeten vinden, het was (en blijft) de hier gewenste vorm van tegenvuur. Ik zou
weleens willen weten hoeveel mensen, inclusief uitgevers, in alle eerlijkheid
over dit boek anders kunnen oordelen dan Jan Dirk Snel het deed in zijn
recensie voor Filosofie Magazine:6
Zijn boek
is een nogal hybride mengsel van mentaliteitshistorische, godsdienstsociologische
en wijsgerige beschouwingen. Het is zonder meer een zeer rijk boek waarin vele
opvattingen en theorieën met grote welwillendheid worden behandeld, maar ik
kreeg ook het gevoel dat de auteur de controle over de stof soms ietwat verliest.
En eerlijk gezegd wordt hij wel eens wat langdradig. Taylor behandelt zoveel
dat je aan het eind niet helemaal goed meer weet wat de man nu eigenblijk
betogen wil. En zijn visie is weinig origineel ten opzichte van wat menige
mentaliteitshistoricus als jarenlang beweert.
Dit laatste
zou ik, zoals gezegd, niet erg vinden als al die materie de goede vorm gevonden
had. Helaas, helaas, dat heeft het niet.
En dat is naar mijn mening het eerste en laatste wat er over dit boek moet
worden opgemerkt, ongeacht hoe belangrijk het onderwerp is – en ik vind het
belangrijk. Anders zou ik me er ook niet zo druk over maken.
Ik heb één zondag besteed aan het lezen
van dit boek, en daar wil ik het bij laten. Natuurlijk heb ik er iets van
opgestoken – zie onder – en ongetwijfeld zou ik er nog meer van kunnen
opsteken. Maar als het zó moet, dan ga ik maar op zoek naar andere schrijvers,
bij wie met meer plezier en minder moeite meer te halen is.
Pro memorie
Drie dingen
wil ik graag onthouden uit wat ik gelezen heb.
1. Het ontstaan van de moderniteit (“exclusief humanisme”, de
“moderne morele orde” of MMO) was niet
een kwestie van rationeel-wetenschappelijke wind die alle rommel wegblies zodat
de moderniteit vanzelf tevoorschijn kwam (“the classic subtraction theory”, blz.
270). Nee, zegt Taylor, dat wegblazen is voornamelijk gezichtsbedrog post facto. Moderne ideeën en idealen
bestonden vroeger eenvoudig niet – ideeën zoals: dat God niet bestaat, of dat
de mens redenen uit zichzelf neemt om de wereld te veranderen en verbeteren.
Zulke ideeën en idealen moesten zich van de grond af ontwikkelen; en die grond
was het christendom. Dit boek is een “Entstehungsgeschichte
van het exclusief humanisme” (26).
De
twee grote mijlpalen in die ontstaansgeschiedenis waren de Reformatie en het
Deïsme (vgl. 230: “The shift to Deism was also
justified by arguments which are central to the Christian tradition, often
those which had been used by the Reformers.”) Als ik langer gelezen had,
en meer in de tweede helft van het boek, zou ik wellicht nog een of twee
mijlpalen kunnen noemen, iets in de 19e en iets in de 20e eeuw. Maar ik geloof
dat vooral het Deïsme een uiterst belangrijke rol speelt in het verhaal van
Taylor.
2. De grote lijn in het secularisatieverhaal is als
volgt.
fase 1: de wereld
wordt nauwer met God in verband gebracht, en dat geeft de wereld aanvankelijk
een nieuwe, goddelijke glans;
fase 2: God leidt
steeds minder een apart bestaan los van de wereld, en de goddelijke glans als
zodanig verdwijnt door gewenning of slijtage;
fase 3: mensen
komen erachter dat God eigenlijk “niets toevoegt” en kunnen hem missen – soms
als kiespijn.
Kortom, “the reference to God [is] lopped off” (84). Met
betrekking tot Reformatie en Protestantisme wordt dit beschreven op pp. 83-84;
met betrekking tot Deïsme in de hoofdstukken 6 en 7, die samen deel II vormen,
getiteld “The Turning Point”; en met betrekking tot Jorwerd door Geert Mak.
3. Hoofdstuk 1 heet “The Bulwarks of Belief’(maar het had
ook “The Obstacles to Unbelief” kunnen heten). Eén zo’n bolwerk was de
maatschappelijke orde. Deze was op
alle niveaus “intertwined in the sacred, and indeed, it was unimaginable
otherwise” (43). Een van de manieren waarop de samenleving zichzelf in stand
hield was dat de “structuur” periodiek ruimte gaf aan “anti-structuur”. Dat
gebeurde langs de weg van saturnalia, carnaval, en zo meer. Allicht had hier
ook het verschijnsel hofnar genoemd kunnen worden. – Tot zover niets
bijzonders. Interessant vond ik echter dat Taylor de (tijd van de) Franse
Revolutie karakteriseert als het (begin van het) einde van de anti-structuur.
‘Carnival and Revolution can never coincide, no matter
how close playful revolutionaries try to bring them. The aim of revolution is to
replace the present order. ... It is the birthplace of a new and perfect code,
one that will need no moral boundaries, that will brook no anti-structure. It
is the anti-structure to end all anti-structure” (53).
Gaat het
hier over de zogeheten “humorloosheid” van linkse mensen, waarover je rechtse
mensen weleens hoort klagen? Waarschijnlijk wel. Maar het is een humorloosheid,
als ik het goed begrijp, die veel te maken heeft met monisme, atheïsme,
dood-van-God, verdwijning van de hemel, hoe je het noemen wilt – een
ontwikkeling waar “links” geen patent op heeft. Taylor maakt dan melding van
“various revolutionary governments” (51) die probeerden carnavalachtige feesten
op revolutionaire leest te schoeien. Dat mislukte. Want echte, rake, effectieve
anti-revolutionaire grappen en praktijken waren onder geen beding toelaatbaar.
Daardoor werd zo’n feest een saaie boel. Het was alleen maar meer van het
revolutionaire zelfde en derhalve was het iets geheel anders dan saturnalia of
carnaval. Want de grap was nu juist, vanouds, dat de hele maatschappelijke orde
werkelijk even op de schop mocht.
Niemand betwijfelde immers dat er altijd een hogere en eeuwige, onaantastbare
orde bleef waardoor de zaak nooit echt de hand kon lopen.
Aardig
vond ik ook de opmerking van Taylor dat de behoefte aan anti-structuur vandaag
ook wel aan zijn trekken komt, maar op een andere manier, terwijl “op het
niveau van de maatschappij als geheel” die behoefte geen officiële erkenning
meer geniet (50). Wij modernen hebben het onderscheid tussen “publiek” en
“privé”. De privésfeer nu, de “unofficial zone” (52),
... has developed its own public spheres, in which the
imagination is nourished, and ideas and images circulate: the spheres of art,
music, literature, thought, religious life, without which our personal dropping
out would be radically impoverished.
Tegelijk is
dit een voorbeeld van een idee waar ik Taylor niet voor nodig heb. Dit idee
over Kunst en Cultuur komt in het gegeven verband onmiddellijk in mijn hoofd op,
vóór hij het noemt. En dit komt zeker voor een deel doordat ik een Lewis-kenner
ben. Vandaar ook dat bij mij, naast dit idee, meteen ook de herinnering boven
komt aan manieren waarop Lewis hetzelfde veel smakelijker, energieker, puntiger
en strijdlustiger, duidelijker, indrukwekkender naar voren brengt. Niet dat
Taylor het verder helemaal verprutst. Hij besluit dit gedeelte met een mooi
stukje conservatief manifest:
At this point, we become aware of a wisdom in
the earlier play of code and negation that we are in danger of losing sight of.
All structures need to be limited, if not suspended. Yet we can’t do without
structure altogether. We need to tack back and forth between codes and their
limitation, seeking the better society, without ever falling into the illusion
that we might leap out of this tension of opposites into pure anti-structure,
which could reign alone, a purified non-code, forever.
But it is extraordinary how often
this dream has been generated afresh in our age, even by otherwise hard-headed
people, like the inventors of “scientific socialism”, dreaming of a “withering
away of the state”. This is because the pains of structure, its rigidities,
injustices, insensitivity to human aspiration and suffering, having lost their
earlier social outlet, drive us back to this dream. We have probably not seen
the last of it.
Tot slot
Mijn tot nu
toe gegeven commentaar op A Secular Age
is natuurlijk te kritisch en te negatief. Bij het zien van ontelbaar veel
boeken over kleinere onderwerpen hoop je soms dat er eens iemand opstaat die
het overzicht en de geestkracht heeft om het allemaal te verwerken en samen te
vatten. Charles Taylor behoort, zoals Jonathan Israel, tot de weinigen die dat
kunnen en doen. Nog zo iemand is Jacques Barzun, met afstand de beste schrijver
van deze drie. In principe moeten we zulke mensen dankbaar zijn en hen
hooghouden, ook al is er onvermijdelijk altijd veel op hen aan te merken. De
“machtige synthese” waar je op hoopt blijft soms steken in machteloos
gesynthetiseer, waar je als gewone sterveling juist eens bovenuit had willen
komen met behulp van zo’n grote geleerde. Jonathan Israel heeft (in Enlightenment Contested, het vervolg van
Radical Enlightenment) ook van alles
op Taylor aan te merken. Ik hoop dat Taylor nog tijd en energie heeft om dat
compliment te beantwoorden.
Eerste
naschrift (15 juli 2011)
Ik ben toch
doorgegaan met lezen. Mijn vermoeden dat ik Taylor met bovenstaande beschouwing
geen recht doe, dat ik hem te zuur benader, is gelukkig bevestigd. Ik ga vast en
zeker verder met dit boek.
Tegelijk kwam ik toevallig, langs heel
andere weg, en voor zover ik weet voor het eerst, in aanraking met de volgende
leuze van Nieuwe Atheïsten: Science flies you to the
Moon; Religion flies you into buildings. Als ik het goed begrijp is dit één van de teksten die onder
auspiciën van Richard Dawkins via Londense bussen aan het publiek is
gepresenteerd. Enerzijds vind ik deze leus van een zo diepe stompzinnigheid –
ik moet hem nog een tijdje op mijn tong laten smelten om alle hier samengebalde
ongerechtigheid goed te kunnen proeven en determineren – zo stompzinnig, zeg
ik, dat een Tayloriaanse counterblast
te veel eer lijkt en een vergelijking van Taylor met de Nieuwe Atheïsten
inderdaad een vergelijking als van appels en peren is. Anderzijds moet ik niet
ingewikkeld doen en erkennen dat die leuze schreeuwt om – nu ja, precies om het
tegenvuur dat Taylor geeft.
Daarbij, belangrijker nog, zie ik nu
duidelijker dat en waarom Jonathan Israel niet in de schaduw van Charles Taylor
kan staan, zomin als andersom Taylor in de schaduw van Israel zou kunnen staan.
Dit zeg ik met het oog op een passage in hoofdstuk 17. Mijn beslissing om daar
te beginnen met verder lezen was bijna compleet willekeurig; het is dus
bemoedigend dat ik daar zo’n belangrijke passage tegenkwam. Ik bedoel de tweede
helft van paragraaf 3, beginnend bij “Exclusive humanism closes the
transcendent window...” (638). Hier wordt “the very existence of modern
anti-humanism” uitgelegd als een streep door de rekening van “exclusive
humanism” – een gedachte die Lewis in The
Pilgrim’s Regress uitbeeldde met de episode (Boek VI, vooral VI.6) over
“het hoogste noorden”. Hoewel ik nog weinig bewondering heb voor de
formuleerkunst van Taylor, zou ik het slot van deze paragraaf als kritisch
motto op het schutblad van elk Verlichtingsboek van Israel kunnen schrijven:
...no serious attempt to understand the Enlightenment
today can do without a deeper study of the immanent counter-Enlightenment
[=“modern anti-humanism”]. The classical scenarios of the two-sided struggle
keeps in the shade everything we can learn about these two major protagonists
through their differences from and affinities to this third contestant that
they have somehow conjured in their midst. (639)
Taylor kan
niet tippen aan de hoeveelheid materiaal die Israel opdiept. Israel heeft
bijvoorbeeld wel Taylor, maar Taylor niet Israel gelezen. Maar het simplisme
waarmee Israel al dat materiaal (inclusief Taylor) in een schema van licht en
duisternis duwt – wie niet vóór Spinoza is, die is tegen Hem en pleegt daarmee
veelal verraad aan zichzelf maar in ieder geval aan de mensheid, zodat verdere
nuances per definitie van ondergeschikt belang zijn – met dat simplisme kan
Israel weer niet in de schaduw staan van een volwassen denker zoals Charles
Taylor.
Tweede
naschrift (30 juli 2011)
Al met al
heb ik ongeveer de eerste 100 en laatste 250 bladzijden van het boek gelezen.
Notities over alle Lewis-gerelateerde passages die Taylor tot mijn verdriet
en/of verbazing niet aan Lewis relateerde bewaar ik elders.
Ik ben nog meer lezenswaardigs
tegengekomen en denk dat de hoofd- of grondgedachte van Taylor redelijk
volledig verwoord is in enkele passages op pp. 769 en 770:
“Human kind cannot bear much reality”
(Eliot). We would all be shaken, destabilized, made distraught, by
seeing God face to face, all of a sudden, now. We need to shut him out, to some
degree, for the sake of a minimum equilibrium. The difference lies in where
this equilibrium point falls for us. If I am right that our sense of fullness is a
reflection of transcendent reality (which for me is the God of Abraham), and
that all people have a sense of fullness, then there is no absolute point zero.
But there is a crucial point where many come to rest in our civilization,
defined by a refusal to envisage transcendence as the meaning of this fullness.
Exclusive humanism must find the ground and contours of fullness in the
immanent sphere, in some condition of human life, or feeling, or achievement. The
door is barred against further discovery.
But the bar against discovery is not
confined to atheists. Many believers (the fanatics, but also more than these)
rest in the certainty that they have got God right (as against all those
heretics and pagans in the outer darkness). They are clutching onto an idol, to
use a term familiar in the traditions of the God of Abraham.
Too much reality is not only destabilizing;
it can be dangerous. ... Opening to
transcendence is fraught with peril. But this is particularly so if we respond
to these perils by premature closure. ...[W]hatever the equilibrium point which
dominates in any milieu, it will always be fragile.
Met het oog op de onontkoombare
“weg vooruit” wijst hij er nog op dat
[m]uch of our deep past cannot simply be laid aside, not just because of
our “weakness”, but because there is something genuinely important and valuable
in it (771)
en dat
the story of how we got here is inextricably bound up with our account
of where we are (772, deel van de slotzin).
Ik geloof dat hij Monotheïsme en “Excarnatie” beschouwt als
de twee grote erfenissen van de Axial Age
of Achsenzeit (er is nog geen
Nederlands woord in omloop, als ik op Wikipedia moet afgaan). Excarnatie is the steady disembodying of spiritual life,
en op blz. 771 geeft Taylor op de valreep een waarschuwing aan christenen dat
ze daar niet te enthousiast aan moeten meedoen. Monotheïsme heeft volgens hem
een gevaarlijke kant in de tendency to
homogenize, dit vooral in combinatie met misschien wel zijn grootste
zondebok, de hang naar Reform:
It is not a
matter of returning to an earlier form – worshipping Mars for instance – but of
becoming aware how easily a Procrustean drive can come to inhabit a movement
for Reform. (772)
Jammer
alleen dat Taylor zijn klaarblijkelijke wantrouwen tegen systematiek en samenhang
ook als auteur van dit boek de vrije teugel heeft gelaten.
APPENDIX 1
ENKELE NOTITIES OVER WOORDGEBRUIK
terugkerende termen, veelal niet in de index opgenomen:
buffered
vs porous self 27, 35, 37 enz.
Closed
World Structures (CWS)
exclusive
humanism (= self-sufficing humanism) 19,
passim
Modern
Moral Order (MMO)
multi-speed
system 62, 66, 81,
naive 12-14, 19, 21, 30-31, 43, 59, 389, 410, 698,
740 (naar Schiller)
poiesis 112-114, 130
rage
for order 63, 89, 98, 156, 158
Reform 61-63, 76-78, 80, 85, enz.
subtraction 22, 26-27, 29, 90, 157, 169, 245, 253, 255,
264, 267-273, 291, 294, 530-531, 560, 571-579,
590, 595
jargon:
Taylor gebruikt in totaal
111 maal een woord dat begint met articulat-
articulations 2
articulator 6
articulation 11
articulates 11
articulating 12
articulate 31
(uitsluitend als werkwoord)
articulated 38
en daarbij
unarticulated 1
inarticulate 2
23 maal een woord dat begint met hermeneut-
hermeneutically 1
hermeneutics 2 (enkelvoud,
ongeveer zelfde betekenis als hermeneurtic)
hermeneutical 4
hermeneutic 16 (waarvan 10 als
substantief en 6 als adjectief)
117 maal een woord dat begint met narrat‑
narrator 1
narrated 1
narrativity 2
narration 4
narrations 6
narratives 35
narrative 68
en
daarbij
self-narrative 1
Voorts 73
maal explore,
explored of exploration(s) en 135
maal perspective(s)
APPENDIX 2
INDELING VAN A SECULAR AGE, PART V
Part I: The
Work of Reform
[Chapters 1–5]
Part II: The
Turning Point
[Chapters 6–7]
Part III: The
Nova Effect
[Chapters 8–11]
Part IV:
Narratives of Secularization
[Chapters 12–14, comprising §§1–10 in
consecutive numbering]
Part V: Conditions of Belief
p. 539 Chapter 15. The Immanent Frame
[§§1–10]
594 Chapter 16. Cross Pressures
[§§1–3]
618 Chapter 17. Dilemmas I | i. Humanism and “Transcendence”
618 §1
623 §2
636 §3
639 §4 | ii. Against Mutilation
642 §5
656 iii. Roots of Violence | §6
660 §7
668 §8
676 Chapter 18. Dilemmas II | iv. Beyond Misanthropy and
Violence? | §9
680 “... I want to try to
explore some of the spiritual hungers and tensions of secular modernity, as
they become visible in the light of the story I’ve been telling of its
genesis.” | 1.
685 §10
690 §11
703 §12
707 §13
711 Chapter 19. Unquiet Frontiers of
Modernity | §14
711 2.
712 3.
720 §15 | 4.
726 §16.
“My aim in the last pages has been to raise a
number of ways in which our modern culture is restless at the barriers of the
human sphere. I have mentioned: the search for meaning, the deepening of our
sense of life through our contact with nature and art, death as a denial of the
significance of love, but also death as an escape from the confines of life, to
the paramount vantage point in which life shows its meaning. (...) The secular
age is schizophrenic, or better, deeply cross-pressured. (...) Such are the
strange and complex conditions of belief in our age.”
728 Chapter 20. Conversions
[§§1–7]
*
NOTEN
1. De these dat de vooruitgang van menselijke macht en
wetenschap in grote lijnen onvermijdelijk gelijke tred houdt met de
achteruitgang en verdwijning van metafysisch besef en godsgeloof. Een klassieke
of gezaghebbende korte formulering van de ‘Secularistatiethese’ is me niet
bekend.
2. In Enlightenment
Contested (2006), blz. 808, wordt John Gray door Israel in één adem genoemd
met Charles Taylor (als auteur van Sources
of the Self) en Alasdair MacIntyre als een groepje Verlichtingscritici die
de historische zaken niet goed op een rij hebben.
3. “Ten dele” – zonder dat vlug duidelijk wordt welke
andere redenen er zijn. Dit soort al te gemakkelijke indekking tegen kritiek
van eenzijdigheid is helaas kenmerkend voor het boek. Twee zinnen later, in het
nu volgende citaat, haalt hij dezelfde truc alwéér uit (“partly for this
reason”). Ik denk dat Taylor zijn reputatie van “genuanceerdheid” voor een deel
verdient, maar voor het resterende deel niet. In De malaise van de moderniteit (1994) had ik destijds al sterk de
ervaring dat wat zich hier aandiende als genuanceerdheid vaak alleen maar nauw
verhulde vaagheid was. Misschien als gevolg van mijn vertrouwdheid met Lewis
kan ik daar slecht tegen. Taylor kan misschien op zijn beurt slecht tegen Lewis
– wat dan misschien zou verklaren waarom hij zo weinig naar hem verwijst.
4. Dit is de plaats, de enige
in het boek, waar Taylor verwijst naar het boek van Owen Chadwick uit 1975.
5. De Nederlandse vertaalster Marjolein Stoltenkamp
maakt ervan: “enkele vormen van spirituele honger en van spirituele spanning
van de seculiere moderniteit” (Een
seculiere tijd, blz. 887).
6. Zoals gepubliceerd op zijn weblog, 1 maart 2011,
met de toelichting dat het stuk waarschijnlijk in april 2006 verscheen Filosofie Magazine, al of niet
geredigeerd.